C-59/16 The Shirtmakers

Contentverzamelaar

C-59/16 The Shirtmakers

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   22 maart 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       8 april 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   8 mei 2016
Trefwoorden: communautair douanewetboek (CDW); kosten van vervoer
Onderwerp
- Verordening (EEG) nr. 1224/80 van de Raad inzake de douanewaarde van de goederen;
- Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek.

Verzoekster is een textielgroothandel. Zij importeert goederen uit Azië. Voor transport maakt zij gebruik van de diensten van Fracht FWO BV die de goederen overbrengt naar het EU-douanegebied en daartoe overeenkomsten sluit met vervoersmaatschappijen voor transport over zee dan wel door de lucht. Verzoekster ontvangt daarvoor de rekeningen. De aangegeven douanewaarde van de goederen is conform artikel 29 CDW (koopprijzen) maar op grond van de leveringsvoorwaarden zijn hierin niet de vervoerskosten opgenomen. Omdat artikel 32 CDW eist dat koopprijzen met vervoerskosten moeten worden verhoogd heeft Fracht aan de douane-expediteurs opgave gedaan van de aan haar in rekening gebrachte vervoerskosten. Mede op basis daarvan is de douanewaarde bepaald en zijn de rechten geheven. De Douane-inspectie stelt echter dat de waarde te laag is vastgesteld. (De aan verzoekster doorberekende kosten zijn hoger omdat daarin ook de door Fracht gemaakte kosten en winst is inbegrepen ). HofAms heeft dit standpunt aanvaard en verzoeksters beroep verworpen. Verzoekster stelt cassatieberoep in. Zij blijft bij haar standpunt dat de (kale) vervoerskosten die Fracht heeft betaald in aanmerking moeten worden genomen.

De verwijzende NL rechter (HR) haalt arrest C-11/89 Unifert aan waarin het HvJEU heeft geoordeeld dat ‘kosten van vervoer’ in artikel 8, lid 1, letter e, onder i, van Vo. 1224/80 van de Raad van 28 mei 1980 alle hoofd- en nevenkosten omvatten die verband houden met het vervoer van de ingevoerde goederen. Deze bepaling is ongewijzigd overgenomen in het CDW (artikel 32). Fracht heeft het vervoer uitbesteed. Op de aan verzoekster uitgeschreven facturen wordt niet aangegeven wat het verschil is tussen de door Fracht aan de vervoerders betaalde bedragen en het bedrag dat uiteindelijk aan verzoekster in rekening wordt gebracht. De facturen bevatten één bedrag met vermelding ‘luchtvracht’ of ‘zeevracht’. De HR vraagt zich af hoe in casu de vervoerskostencomponent moet worden berekend. Hij wijst op een voorbeeld in een uitgave van het Comité Douanewetboek waarin een opslagpercentage voor inning door de luchtvaartmaatschappij niet als ‘transportkosten’ wordt meegeteld. Het gaat dan ook om de vraag of al dan niet kan worden volstaan met doorberekening van kosten die noodzakelijk eigen zijn aan het transport en of dat afhankelijk mag zijn van de aard van de overeenkomst die partijen hebben gesloten. Hij legt de volgende vraag voor aan het HvJEU:
“Dient artikel 32, lid 1, letter e, onder i, van het Communautair douanewetboek aldus te worden uitgelegd dat onder het begrip "kosten van vervoer" moet worden verstaan de door feitelijke vervoerders van de ingevoerde goederen in rekening gebrachte bedragen, ook ingeval deze vervoerders die bedragen niet rechtstreeks in rekening hebben gebracht aan de koper van de ingevoerde goederen maar aan een andere marktdeelnemer, die ten behoeve van de koper van de ingevoerde goederen de vervoerovereenkomsten met feitelijke vervoerders heeft gesloten en die in verband met zijn bemoeienis met het doen verrichten van het vervoer hogere bedragen aan die koper in rekening heeft gebracht?”
Aangehaalde jurisprudentie: C-11/89 Unifert
Specifiek beleidsterrein: FIN