C-59/19 Wikingerhof

Contentverzamelaar

C-59/19 Wikingerhof

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

 

Termijnen: Motivering departement: 20 maart 2019
Schriftelijke opmerkingen: 6 mei 2019

Trefwoorden : bevoegdheid; misbruik dominante marktpositie;

Onderwerp :

- Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: verordening);

 

Feiten:

Verzoekster (Wikingerhof) exploiteert een hotel in Sleeswijk-Holstein. Verweerster (Booking.com), die haar zetel in Nederland heeft, exploiteert een hotelreserveringsplatform. In maart 2009 heeft verzoekster een contractformulier van verweerster ondertekend. De algemene voorwaarden bepalen o.a. dat de rechterlijke instanties te Amsterdam bevoegd zijn voor de uit de overeenkomst voortvloeiende geschillen, behalve geschillen inzake betalingen en facturen. Verzoekster is van mening dat kleinere hotels zoals zij, wegens de dominante positie van verweerster op de markt voor bemiddelingsdiensten, geen andere keuze hebben dan een overeenkomst met verweerster te sluiten. Volgens verzoekster vormen bepaalde gedragingen van verweerster een niet-gerechtvaardigde belemmering en zijn zij derhalve in strijd met het kartelrecht. Verzoekster heeft verzocht om verweerster te gelasten zich ervan te onthouden: i) de door verzoekster aangegeven prijs zonder voorafgaande toestemming aan te duiden als een verlaagde prijs, ii) verzoekster te verplichten uitsluitend via de door verweerster ter beschikking gestelde contactmogelijkheden contact op te nemen met de doorverwezen contractanten, en iii) de plaatsing van het hotel afhankelijk te stellen van het verstrekken van een provisie van meer dan 15%. Verzoekster voert aan dat zij, voor zover dat gedrag strookt met de door verweerster gestelde algemene voorwaarden, enkel vanwege de dominante marktpositie van verweerster met deze voorwaarden heeft ingestemd. Het Landgericht heeft verzoeksters vordering niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van territoriale en internationale bevoegdheid. Het hoger beroep van verzoekster is verworpen. Tegen die beslissing is het beroep tot Revision van verzoekster gericht.

 

Overweging:

Het beroep tot Revision slaagt indien het aangezochte Landgericht Kiel territoriaal en internationaal bevoegd is. Daarvoor is het van cruciaal belang of de appelrechter terecht heeft beslist dat het Landgericht Kiel overeenkomstig artikel 7.2 van de verordening onbevoegd is. Van een contractuele vordering is slechts sprake wanneer de vordering op zijn minst is gebaseerd op een vrijwillig aangegane verbintenis. Dat is in het hoofdgeding niet het geval. Daarom is de in het dictum geformuleerde te beantwoorden vraag met betrekking tot het Unierecht voorgelegd.

 

Prejudiciële vraag:

Moet artikel 7, punt 2, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2012, L 351, blz. 1) aldus worden uitgelegd dat het voor verbintenissen uit onrechtmatige daad bevoegde gerecht kennis kan nemen van een vordering tot staking van een bepaalde gedraging, wanneer in aanmerking wordt genomen dat de verweten gedraging strookt met de contractuele bepalingen, maar de verzoekende partij stelt dat deze bepalingen berusten op misbruik door de verwerende partij van een dominante marktpositie?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-334/00; C-27/02; 189/87; ÖFAB C-147/12; C-548/12; Holtermann Ferho Exploitatie C-47/14; C-196/15; C-167/00; Danmarks Rederiforening/LO Landsorganisationen i Sverige C-18/02; Lithuanian Airlines C-27/17;

Specifiek beleidsterrein: JenV; EZK

​​​​​​​