C-59/22 Consejeria de Presidencia e.a.

Contentverzamelaar

C-59/22 Consejeria de Presidencia e.a.

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    24 mei 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    10 juli 2022

Trefwoorden: werknemer, oproepkracht, dienstverband, overheidssector

Onderwerp:

Richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd

Feiten:

MP is sinds 27-10-1994 werkzaam bij de Consejería de Presidencia de la Comunidad de Madrid (ministerie voor het Presidentschap van de autonome regio Madrid, Spanje). Zij is in dienst bij de dienst brandpreventie tijdens het zomerseizoen. Op grond van een arrest van de hoogste rechter van de autonome regio Madrid van 27-12-2007 wordt haar arbeidsverhouding met ingang van de aanvang daarvan aangemerkt als „oproepkracht voor onbepaalde tijd zonder vast dienstverband”. Bij verzoekschrift, gericht aan de arbeidsrechtbank heeft zij verzocht om haar voor alle doeleinden als werknemer in vast dienstverband aan te merken en haar een vergoeding toe te kennen die overeenkomt met de vergoeding voor kennelijk onredelijk ontslag, ter compensatie van het misbruik dat is gemaakt van overeenkomsten voor bepaalde tijd. De arbeidsrechter heeft beide vorderingen afgewezen MP heeft tegen de uitspraak van de arbeidsrechter hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter. Verzoekster voert met name aan dat richtlijn 1999/70 is geschonden. Zij stelt dat zij sinds 1994, zomer na zomer, in dienst is en dat in de daaropvolgende 27 jaar nooit een selectieproef is georganiseerd. Zij stelt dat de overheidsinstantie herhaaldelijk de wet heeft geschonden, hetgeen volgens artikel 15 ET tot gevolg moet hebben dat zij als werknemer in vast dienstverband wordt aangemerkt, als sanctie tegen de verwerende overheidsinstantie wegens misbruik van de frauduleuze arbeidsverhouding, en dat zij de gevorderde vergoeding moet krijgen.

Overweging:

De verwijzende rechter staat bij de uitlegging en de toepassing van het Unierecht voor de volgende vraagstukken: ten eerste, of een werknemer die als werknemer voor onbepaalde tijd zonder vast dienstverband is aangemerkt, binnen de werkingssfeer van de raamovereenkomst valt; ten tweede, zo ja, of het langdurige dienstverband als werknemer voor onbepaalde tijd zonder vast dienstverband een inbreuk vormt op clausule 5 van de raamovereenkomst, en ten derde, zo ja, wat de gevolgen van de inbreuk moeten zijn in het geval van een werknemer in de Spaanse overheidssector. Wat de gevolgen van de inbreuk betreft, volgt het uit de rechtspraak van het Hof dat het aan de staat is om binnen zijn beoordelingsvrijheid dergelijke maatregelen vast te stellen, zodat het Unierecht „niet algemeen de verplichting oplegt om te voorzien in de omzetting van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd”, maar alleen op voorwaarde dat de staat een andere effectieve maatregel heeft genomen ter voorkoming, en in voorkomend geval ter bestraffing, van het misbruik van opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd. Er bestaat dus een alternatief: ofwel heeft de staat doeltreffende maatregelen genomen ter voorkoming en ter bestraffing van het misbruik van opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd, ofwel – in het tegenovergestelde geval – moeten overeenkomsten voor bepaalde tijd worden omgezet in overeenkomsten voor onbepaalde tijd.

Prejudiciële vragen:

„A) Moet een werknemer ,voor onbepaalde tijd zonder vast dienstverband’, zoals beschreven in deze beslissing, voor de toepassing van clausule 2 van de raamovereenkomst in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd worden beschouwd als een ,werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’ en worden geacht binnen de werkingssfeer van de raamovereenkomst en in het bijzonder van clausule 5 te vallen?

B) Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moet dan voor de toepassing van clausule 5 van de raamovereenkomst in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG worden geacht sprake te zijn van het ,gebruik van opeenvolgende’ tijdelijke overeenkomsten of opeenvolgende vernieuwingen in het geval van een werknemer die door een overeenkomst voor onbepaalde tijd zonder vast dienstverband verbonden is aan een overheidsinstantie, wanneer de overeenkomst geen looptijd kent, maar bij de aankondiging en invulling van de vacante positie wordt beëindigd en tussen de datum van aanvang van de arbeidsverhouding en het eerste halfjaar van 2021 geen aankondiging heeft plaatsgevonden?

C) Moet clausule 5 van [de raamovereenkomst in de bijlage bij] richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een uitlegging van artikel 15, lid 5, van het werknemersstatuut (dat de omzetting van de richtlijn behelst en daartoe bepaalt dat de totale duur van opeenvolgende tijdelijke overeenkomsten van werknemers niet langer mag zijn dan 24 maanden binnen een referentieperiode van 30 maanden) volgens welke de tijdvakken waarin met een overeenkomst voor onbepaalde tijd zonder vast dienstverband is gewerkt niet worden meegeteld omdat er voor een dergelijke overeenkomst geen beperkingen gelden, noch wat de duur, het aantal of de reden voor vernieuwing ervan betreft, noch wat de opeenvolging met andere overeenkomsten betreft?

D) Staat clausule 5 van de raamovereenkomst in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de weg aan een nationale wettelijke regeling die geen enkele beperking (wat aantal, duur of redenen betreft) stelt aan uitdrukkelijke of stilzwijgende vernieuwingen van een bepaald soort tijdelijke overeenkomst, zoals de overeenkomst voor onbepaalde tijd zonder vast dienstverband in de overheidssector, en slechts een beperking stelt aan de duur van de opeenvolging van een dergelijke overeenkomst met andere tijdelijke overeenkomsten?

E) Is er, gelet op het feit dat de Spaanse wetgever niet heeft voorzien in regels ter beperking van de uitdrukkelijke of stilzwijgende vernieuwing van overeenkomsten van werknemers voor onbepaalde tijd zonder vast dienstverband, sprake van schending van clausule 5 van de raamovereenkomst in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG in het geval van een werknemer in overheidsdienst, zoals de werkneemster in casu, die een overeenkomst voor onbepaalde tijd zonder vast dienstverband heeft waarvan de geplande looptijd nooit is vastgesteld of gespecificeerd en die is verlengd tot 2021 zonder dat er een selectieprocedure is georganiseerd om haar positie in te vullen en een einde te maken aan het tijdelijke dienstverband?

F) Kan de nationale wettelijke regeling worden geacht maatregelen te bevatten die een voldoende afschrikkende werking hebben tegen het met clausule 5 van de raamovereenkomst strijdige gebruik van opeenvolgende overeenkomsten of vernieuwingen van tijdelijke overeenkomsten en voldoen aan de vereisten die worden genoemd in de rechtspraak van het Hof van Justitie in de arresten van 7 maart 2018, (C-494/16), en 8 mei 2019, Rosato (C-494/17), waar het gaat om de vergoeding van de door de werknemer geleden schade door herstel in de vorige toestand, wanneer deze regeling slechts voorziet in een vaste en objectieve vergoeding (twintig dagen salaris per gewerkt jaar, met een maximum

van één jaarsalaris), maar niet in een aanvullende vergoeding ter volledige vergoeding van de geleden schade indien deze dat bedrag overschrijdt?

G) Kan de nationale wettelijke regeling worden geacht maatregelen te bevatten die een voldoende afschrikkende werking hebben tegen het met clausule 5 van de raamovereenkomst strijdige gebruik van opeenvolgende overeenkomsten of vernieuwingen van tijdelijke overeenkomsten en voldoen aan de vereisten die worden genoemd in de rechtspraak van het Hof van Justitie in de arresten van 7 maart 2018, (C-494/16), en 8 mei 2019, (C-494/17), waar het gaat om de vergoeding van de door de werknemer geleden schade, wanneer deze regeling slechts voorziet in een vergoeding die verschuldigd is bij beëindiging van de overeenkomst wegens invulling van de positie, maar niet in een vergoeding die verschuldigd is tijdens de looptijd van de overeenkomst als alternatief voor de omzetting van de overeenkomst in een overeenkomst voor onbepaalde tijd? Moet in een geschil waarin alleen aan de orde is of de werknemer een vast dienstverband heeft, maar de overeenkomst niet is beëindigd, een vergoeding voor de door het tijdelijke dienstverband veroorzaakte schade worden toegekend als alternatief voor de omzetting van dat dienstverband in een vast dienstverband?

H) Kan de nationale wettelijke regeling worden geacht maatregelen te bevatten die een voldoende afschrikkende werking hebben tegen het met clausule 5 van de raamovereenkomst strijdige gebruik door overheidsinstanties en -lichamen van opeenvolgende overeenkomsten of vernieuwingen van tijdelijke overeenkomsten, waarmee ook bij andere en toekomstige werknemers misbruik van overeenkomsten voor bepaalde tijd door de werkgever wordt voorkomen en bestraft, en die voldoen aan de vereisten die worden genoemd in de rechtspraak van het Hof van Justitie in de arresten van 7 maart 2018, Santoro (C-494/16), en 8 mei 2019, Rossato (C-494/17), wanneer er sprake is van wettelijke voorschriften die vanaf 2017 zijn ingevoerd (34e aanvullende bepaling van wet nr. 3/2017 van 27 juni 2017 betreffende de algemene staatsbegroting voor 2017, 43e aanvullende bepaling van wet nr. 6/2018 van 3 juli 2018 betreffende de algemene staatsbegroting voor 2018 en koninklijk besluit met kracht van wet nr. 14/2021

van 6 juli 2021) en daarin is vastgesteld dat bij „onrechtmatige handelingen” wordt overgegaan tot aansprakelijkstelling, zonder dat dit – afgezien van een algemene verwijzing naar een niet nader genoemde regeling – nader wordt gespecificeerd en zonder dat er zich aantoonbaar een concreet geval van aansprakelijkstelling heeft voorgedaan, ondanks de duizenden uitspraken waarbij werknemers als werknemer voor onbepaalde tijd zonder vast dienstverband zijn aangemerkt wegens overtreding van de voorschriften inzake tijdelijke overeenkomsten?

I) Indien die maatregelen worden geacht een voldoende afschrikkende werking te hebben, kunnen zij dan, gelet op het feit dat zij pas in 2017 zijn genomen, worden toegepast om te voorkomen dat overeenkomsten worden omgezet in overeenkomsten voor onbepaalde tijd wanneer de vereisten voor een dergelijke omzetting wegens schending van clausule 5 van de raamovereenkomst reeds eerder bestonden, of zou dit ertoe leiden dat die maatregelen met terugwerkende kracht worden toegepast en dat een reeds verworven recht wordt ontnomen?

J) Indien wordt geoordeeld dat de Spaanse wettelijke regeling geen maatregelen met een voldoende afschrikkende werking bevat, moet de schending van clausule 5 van de raamovereenkomst in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG door een werkgever in de overheidssector dan tot gevolg hebben dat de overeenkomst wordt omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd zonder vast dienstverband, of moet de werknemer ten volle worden aangemerkt als werknemer in vast dienstverband?

K) Moet de overeenkomst in een vaste overeenkomst worden omgezet ingevolge de raamovereenkomst in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG en de rechtspraak van het Hof van Justitie betreffende de uitlegging van die richtlijn wanneer artikel 23, lid 2, en artikel 103, lid 3, van de Spaanse grondwet aldus zijn uit te leggen dat toegang tot overheidsfuncties, ook als er sprake is van indiensttreding op basis van een arbeidsovereenkomst, slechts mogelijk is na het succesvol doorlopen van een vergelijkende selectieprocedure waarin de beginselen van gelijkheid, verdienste, bekwaamheid en openbaarheid worden

toegepast, en de omzetting zich dus niet verdraagt met die bepalingen van de grondwet?

L) Is de omzetting van de overeenkomst in een vaste overeenkomst niet vereist wanneer bij wet is voorzien in een procedure voor het bestendigen van tijdelijke dienstverbanden middels de organisatie van een vergelijkend onderzoek om de door een werknemer bezette positie in te vullen en bij die procedure de ,inachtneming van de beginselen van vrije toegang, gelijkheid, verdienste, bekwaamheid en openbaarheid’ wordt gewaarborgd, zodat die werknemer ten aanzien van wie opeenvolgende tijdelijke overeenkomsten of opeenvolgende vernieuwingen zijn gebruikt mogelijkerwijs niet in vast dienstverband kan treden omdat een andere persoon zijn positie krijgt toegewezen, in welk geval zijn overeenkomst wordt beëindigd met een vergoeding van twintig dagen salaris per gewerkt jaar, met een maximum van één jaarsalaris?

M) Heeft de werknemer, ook al is hij niet ontslagen, wegens het met clausule 5 strijdige gebruik van opeenvolgende overeenkomsten of de met die clausule strijdige vernieuwing van zijn overeenkomst recht op een vergoeding die gelijk is aan of hoger is dan het genoemde bedrag en door de rechter moet worden bepaald indien de hoogte daarvan niet bij wet is vastgesteld?

N) Is het voor de voorgaande vragen van belang, en zo ja in welke mate, dat het een arbeidsverhouding op basis van een oproepovereenkomst voor onbepaalde tijd betreft, wanneer dit heeft geleid tot een keten van tijdelijke overeenkomsten, seizoen na seizoen, zoals is aangegeven in het hoger beroep van de werknemer?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:, (C-53/04), (C-180/04); e.a. (C-212/04), (C-268/06), , e.a. (C-378/07 tot C-380/07),  (C-586/10), (C-251/11), (C-190/13), e.a. (C-362/13, C-363/13 en C-407/13), e.a. (C-22/13, C-61/13 tot C-63/13 en C-418/13), Commissie/Luxemburg (C-238/14), (C-184/15 en C-197/15), (C-16/15), (C-494/16), (C-331/17),. (C-494/17), (C-177/18), e.a. (C-103/18 en 429/18), M.V. e.a. (C-760/18), (C-726/19), (C-86/14),  (C-614/15)

Specifiek beleidsterrein: SZW