C-590/21

Contentverzamelaar

C-590/21

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    9 december 2021
Schriftelijke opmerkingen:                    25 januari 2022

Trefwoorden : rechterlijke bevoegdheid, forumkeuze, openbare orde van de Unie

Onderwerp :

-           Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

-           Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

Feiten:

De eerste verweerster in cassatie, Starlight Shipping Company (Starlight), was onder meer eigenares, en de tweede verweerster in cassatie, Overseas Marine Enterprises ( ΟΜΕ ), beheerster van een schip dat door een scheepsongeval is gezonken en met haar lading is vergaan. Toen dit schip verloren ging, was het verzekerd door drie verzekeraars. Omdat de verzekeraars aanvankelijk weigerden de schade te vergoeden, heeft Starlight voor de Engelse rechter een procedure ingeleid tegen de twee eerste verzekeraars en verzocht om arbitrage tussen haar en de derde verzekeraar, waarbij zij uitkering van het verzekerde bedrag vorderde. Terwijl deze procedures aanhangig waren, hebben verweersters in cassatie en de drie verzekeraars van het schip schikkingsovereenkomsten gesloten. Verweersters in cassatie, alsmede de overige eigenaren van het schip, hebben bij de Griekse rechter in eerste aanleg tegen eisers tot cassatie vorderingen aanhangig gemaakt op grond van onrechtmatige daad. In deze zaken en op deze vorderingen heeft de High Court of Justice (England and Wales) een beslissing gegeven en twee gerechtelijke bevelen uitgevaardigd. De beslissing bevatte met name het oordeel dat de procedures die in Griekenland waren ingeleid tegen onder anderen eisers tot cassatie een inbreuk vormden op alle schikkingsovereenkomsten. Bij de twee bevelen is erkend dat het instellen en voortzetten van de procedures tegen eisers tot cassatie in Griekenland door Starlight en ΟΜΕ een schending vormde van de termen van de schikkingsovereenkomsten aangaande het volledige en definitieve karakter van de schikking en de exclusieve forumkeuze en is hen een verplichting tot schadevergoeding opgelegd. Verweersters in cassatie hebben vervolgens beroep ingesteld bij de alleensprekende Griekse rechter in tweede aanleg waarin zij betogen dat de gevorderde erkenning en uitvoerbaarverklaring van voornoemde beslissing en voornoemde bevelen kennelijk zowel op nationaal als op Unierechtelijk niveau in strijd zijn met de materiële en procesrechtelijke openbare orde. 

Overweging:

In het onderhavige geval rijst bij de behandelende kamer twijfel of de uitdrukking kennelijke strijd met de openbare orde van de Unie en in het verlengde daarvan met de nationale openbare orde, aldus moet worden opgevat dat deze ook ziet op beslissingen en bevelen van rechterlijke instanties van de lidstaten die voor de rechtzoekende moeilijkheden en belemmeringen opwerpen om bij een gerecht in een andere lidstaat een voorziening in rechte te verkrijgen of een daar reeds aanhangige procedure voort te zetten. Daarnaast vraagt de verwijzende rechter zich af of het in strijd is met de openbare orde van de Unie wanneer voorlopig en bij wijze van voorschot een schadevergoeding wordt toegekend aan de partij die verzoekt om erkenning en uitvoerbaarverklaring van een beslissing gegeven of een bevel uitgevaardigd door een rechter van een lidstaat over de kosten van een vordering of het voortzetten van een procedure voor een gerecht van een andere lidstaat, met de motivering dat: a) de zaak na onderzoek van die vordering is geregeld bij een schikking die volgens de wet is opgesteld en is bekrachtigd door het gerecht van een lidstaat dat die beslissing en/of dat bevel geeft en b) het gerecht van de andere lidstaat, waar de in die beslissing en dat bevel veroordeelde partij een nieuwe vordering heeft ingeleid, geen rechtsmacht heeft op grond van een exclusief forumkeuzebeding. Ten tweede is de vraag of het geven van beslissingen en uitvaardigen van bevelen die indruisen tegen fundamentele regels die de kern vormen van het recht op een voorziening in rechte in de lidstaat van erkenning, een grond vormt voor niet-erkenning en niet-uitvoerbaarverklaring ervan als bedoeld in artikel 34, punt 1, van verordening 44/2001, zodat het beginsel van het vrije verkeer van rechterlijke beslissingen moet wijken, en of de niet-erkenning op die grond strookt met de assimilatie en bevordering van de Europese gedachte.

Prejudiciële vragen:

I. Moet de uitdrukking kennelijke strijd met de openbare orde van de Unie en, in het verlengde daarvan, met de nationale openbare orde, die volgens de artikelen 34, punt 1, en 45, lid 1, van verordening 44/2001 een grond is voor niet-erkenning en niet-uitvoerbaarverklaring, aldus worden opgevat dat deze uitdrukking niet slechts ziet op uitdrukkelijke procedeerverboden, die de instelling en voortzetting van gerechtelijke procedures voor een rechterlijke instantie van een andere lidstaat verbieden, maar ook op beslissingen en bevelen van rechterlijke instanties van de lidstaten die i) voor de rechtzoekende moeilijkheden en belemmeringen opwerpen om bij een gerecht in een andere lidstaat een voorziening in rechte te verkrijgen of een daar reeds aanhangige procedure voort te zetten, en ii) is deze vorm van inmenging in de bevoegdheid van een rechterlijke instantie in een andere lidstaat ten aanzien van een specifieke procedure die daar reeds is ingeleid en in behandeling is, verenigbaar met de openbare orde van de Unie? Is het met name in strijd met de openbare orde van de Unie als bedoeld in de artikelen 34, punt 1, en 45 lid 1, van verordening 44/2001 om een beslissing of een bevel van een gerecht van een lidstaat te erkennen of uitvoerbaar te verklaren wanneer daarbij voorlopig en bij wijze van voorschot aan de partij die om erkenning en uitvoerbaarverklaring verzoekt een geldelijke vergoeding wordt toegekend voor de kosten die hij heeft gemaakt wegens het instellen van een vordering of voortzetten van een procedure voor het gerecht van een andere lidstaat, met de motivering dat a) de zaak na onderzoek van die vordering is geregeld bij een schikking die volgens de wet is opgesteld en is bekrachtigd door het gerecht van een lidstaat dat die beslissing geeft en b) het gerecht van de andere lidstaat, waar de in die beslissing en dat bevel veroordeelde partij een nieuwe vordering heeft ingeleid, geen rechtsmacht heeft op grond van een exclusief forumkeuzebeding?

II. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: vormt artikel 34, punt 1, van verordening 44/2001, zoals dat moet worden afgebakend door het Hof van Justitie, een grond voor niet-erkenning en niet-uitvoerbaarverklaring in Griekenland van een beslissing en bevelen met de hierboven (onder I) beschreven inhoud, gegeven door rechterlijke instanties in een andere lidstaat (Verenigd Koninkrijk), terwijl deze kennelijk rechtstreeks indruisen tegen de nationale openbare orde volgens de hierboven uiteengezette fundamentele maatschappelijke en rechtsopvattingen die in het land leven, alsmede tegen de fundamentele regels van het Griekse recht die de kern vormen van het recht op een voorziening in rechte [artikelen 8 en 20 van de Griekse grondwet, artikel 33 van de Α stikos Kodikas (burgerlijk wetboek) en het beginsel van waarborging van dit recht waarvan het gehele Griekse procesrecht doortrokken is en dat nader wordt gespecificeerd in de artikelen 176, 173 leden 1 tot en met 3, 185, 205 en 191 van de Kodikas Politikis Dikonomias (wetboek van burgerlijke rechtsvordering) (zie punt 6 van de motivering)] en van artikel 6, lid 1, EVRM, zodat in dit geval het beginsel van het vrije verkeer van rechterlijke beslissingen hiervoor moet wijken, en strookt de niet-erkenning op die grond met de assimilatie en bevordering van de Europese gedachte?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-139/10), (C-7/98), (C-38/98), (C-302/13), (C-420/07), (C-116/02), (C-159/02), (C-351/89), (C-185/07)

Specifiek beleidsterrein: JenV