C-590/22 PS 

Contentverzamelaar

C-590/22 PS 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     31 oktober 2022
Schriftelijke opmerkingen:                     17 december 2022

Trefwoorden: AVG, immateriële schade, persoonsgegevens

Onderwerp:

Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG

Feiten:

Eisers in het hoofdgeding vorderen vergoeding van immateriële schade van verweerders wegens schending van bepalingen van de AVG. Eisers waren opdrachtgevers van de eerste verweerder, een belastingadvieskantoor, waarvan de tweede tot en met de zesde verweerder de vennoten zijn. Nadat eisers de eerste verweerder hadden meegedeeld dat hun adres was gewijzigd, stuurde de eerste verweerder per post verscheidene brieven naar het nieuwe adres. De adreswijziging is eveneens ingevoerd in de basisgegevens die zijn opgeslagen in het elektronisch gegevensverwerkingssysteem van verweerder. Eisers hebben de eerste verweerder in juli 2020 belast met de opstelling van de aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2019. Aanvankelijk kregen eisers op hun nieuwe adres geen documenten dienaangaande toegezonden. Vervolgens hebben eisers navraag gedaan bij de nieuwe bewoners op hun voormalige adres, wier achternamen sterk lijken op de achternamen van eisers. De nieuwe bewoners hebben verklaard dat zij een aan eisers gericht poststuk hadden ontvangen. Een nieuwe bewoonster had de envelop geopend, omdat zij niet had begrepen dat het poststuk niet voor haar was bestemd, ook al was dit gericht aan eisers, wier namen in het adresvenster correct waren vermeld. Hoe dan ook hebben eisers de envelop uiteindelijk van de nieuwe bewoners ontvangen. Op dat moment bevatte de envelop alleen een kopie van de belastingaangifte alsmede het begeleidend schrijven. Eisers gaan ervan uit dat de envelop ook het origineel van de belastingaangifte bevatte, waarin informatie was vermeld betreffende namen en geboortedata van eisers en hun kinderen. De verzending van de belastingaangifte is een gevolg van het feit dat verweerster weliswaar het adres in de basisgegevens van de software van het kantoor had gewijzigd, maar de gegevens voor de belastingaangifte had overgenomen uit een ander gegevensbestand, dat het oude adres bevatte.

Overweging:

Uit artikel 82, lid 1, AVG blijkt dat eenieder die immateriële schade heeft geleden ten gevolge van een inbreuk op de AVG, recht heeft op vergoeding daarvan. Dienaangaande rijst om te beginnen de vraag of inbreuken op bepalingen die de bescherming van de persoonsgegevens van de eiser tot doel hebben, op zichzelf reeds leiden tot een recht op vergoeding. Of de vraag bevestigend moet worden beantwoord volgt niet uit de bewoordingen van bovengenoemde bepalingen. Uit overweging 146 van de AVG kan echter worden afgeleid dat het begrip schade in beginsel ruim moet worden uitgelegd en dat de uitlegging in overeenstemming moet zijn met de gespecificeerde regels van de AVG. Wanneer het begrip schade in bovengenoemde zin ruim zou worden uitgelegd, zou ook de (objectief gerechtvaardigde) bezorgdheid dat persoonsgegevens in de handen van onbevoegden zijn gevallen, immateriële schade kunnen vormen die voor vergoeding in aanmerking komt. Deze vraag is voor het onderhavige geding bijzonder relevant, omdat niet kon worden vastgesteld in hoeverre de nieuwe bewoners kennis hebben gekregen van de inhoud van het aan eisers gerichte poststuk. Uit de AVG kunnen voor de vergoeding van immateriële schade geen vergelijkbare criteria worden afgeleid die gelden voor het opleggen van administratieve geldboeten krachtens artikel 83 AVG en volgens welke de hoogte van de verschuldigde vergoeding uniform kan worden vastgesteld. Niet in de laatste plaats is de vraag betreffende de overeenkomstige toepassing van artikel 83, lid 5, AVG van groot belang, aangezien hierdoor voor de (overeenkomstige) werkingssfeer ervan bovengrenzen zouden worden vastgesteld. Daarnaast vraagt de verwijzende rechter zich af of artikel 82 AVG bedoeld is om een afschrikkende werking te hebben. Ten slotte zijn verweerders wegens hun beroep onderworpen aan bijzondere geheimhoudingsverplichtingen, die voortvloeien uit § 57 StBerG en § 5 BOStB, zodat inbreuken op de bepalingen van de AVG die leiden tot of gepaard gaan met de verstrekking van gegevens aan onbevoegden, geregeld ook inbreuken op de bovengenoemde geheimhoudingsverplichtingen vormen. Eisers zijn van mening dat de gelijktijdige inbreuk op het StBerG en de BOStB in aanmerking moet worden genomen bij de vaststelling van de volgens artikel 82 AVG verschuldigde vergoeding van immateriële schade.

Prejudiciële vragen:

1. Is het voor het ontstaan van een recht op schadevergoeding op grond van artikel 82, lid 1, van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming, hierna: ,,AVG”) voldoende, dat een bepaling van de AVG die strekt tot bescherming van de eiser is geschonden, of is het noodzakelijk dat zich voor de eiser nog andere nadelige gevolgen hebben voorgedaan dan de inbreuken op de bepalingen als zodanig?

2. Is het volgens het Unierecht voor het ontstaan van een recht op vergoeding van immateriële schade op grond van artikel 82, lid 1, AVG noodzakelijk, dat er een nadelig effect van enig belang wordt vastgesteld?

3. In het bijzonder: is het voor het ontstaan van een recht op vergoeding van immateriële schade op grond van artikel 82, lid 1, AVG voldoende, dat de eiser vreest dat ten gevolge van inbreuken op de bepalingen van de AVG zijn persoonsgegevens in vreemde handen zijn geraakt, zonder dat dit concreet kan worden vastgesteld?

4. Is het in overeenstemming met het Unierecht, wanneer de nationale rechter bij de vaststelling van een vergoeding van immateriële schade op grond van artikel 82, lid 1, AVG, naar analogie de criteria van artikel 83, lid 2, tweede volzin, AVG toepast, die volgens de bewoordingen ervan alleen gelden voor administratieve geldboeten?

5. Moet de hoogte van een recht op vergoeding van immateriële schade op grond van artikel 82, lid 1, AVG ook zodanig worden berekend dat dit recht een afschrikkende werking heeft, en/of „commercialisering” (ingecalculeerde aanvaarding van geldboeten/ schadevergoedingen) van inbreuken voorkomt?

6. Is het in overeenstemming met het Unierecht om bij de vaststelling van de hoogte van een vergoeding van immateriële schade op grond van artikel 82, lid 1, AVG rekening te houden met gelijktijdig gepleegde inbreuken op nationale bepalingen die de bescherming van persoonsgegevens tot doel hebben, maar die geen gedelegeerde handelingen of uitvoeringshandelingen zijn die werden vastgesteld overeenkomstig deze verordening, noch lidstatelijk recht waarin in deze verordening vervatte regels worden gespecificeerd?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: juris (C-741/21), Österreichische Post (C-300/21)

Specifiek beleidsterrein: JenV

Gerelateerde documenten