C-593/14 Masco Denmark et Damixa

Contentverzamelaar

C-593/14 Masco Denmark et Damixa

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   14 februari 2015
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   28 februari 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   30 maart 2015
Trefwoorden: belastingen; vennootschap; recht vrije vestiging; fiscale discriminatie

Onderwerp: VWEU artikel 49 (vrije vestiging)

Tweede verzoekster Damixa is onderdeel van de Amerikaanse groep Masco (bouwmaterialen). Eerste verzoekster Masco Denmark is de DEN beheersvennootschap. Er is gekozen voor de binnenlandse regeling voor gezamenlijke aanslag. Damixa heeft een 100% DUI dochter die in 2005 en 2006 in financiële problemen verkeert. Het verlies van de dochter wordt hoofdzakelijk gefinancierd door Damixa. DUI Damixa trekt de rente over de leningen niet af van haar inkomstenaangifte in DUI gezien de DUI regeling inzake aftrekverbod bij onderkapitalisatie. DEN Damixa geeft de inkomsten uit rente niet aan omdat de DEN regeling inzake belasting op rente volgens haar in casu in strijd is met het recht van vrije vestiging. Maar verweerster (belastingdienst) legt haar in 2008 een heffing op over de renteinkomsten. Verzoekster maakt start daarop een procedure bij de fiscale Rb. Zij stelt grensoverschrijdende fiscale discriminatie en strijd met het evenredigheidsbeginsel. Een DEN moederonderneming wordt onder dezelfde omstandigheden wel belastingvrijstelling toegestaan in geval een DEN dochter geen belasting mag aftrekken voor rentelasten. Verweerster wordt echter in het gelijk gesteld. Verzoekster gaat in beroep (maart 2012) bij de verwijzende rechter.
Verweerster stelt dat het fiscaal nadeel het gevolg is van het feit dat DEN en DUI hun heffingsbevoegdheid parallel hebben uitgeoefend. Zij wijst op vaste rechtspraak van het HvJEU over de bevoegdheid van de EULS om de criteria vast te stellen voor verdeling van heffingsbevoegdheid. Dat impliceert volgens verweerster ook dat een EULS geen rekening hoeft te houden met mogelijk ongunstige gevolgen uit regelingen van andere EULS. Juist in gevallen van onderkapitalisatie is een billijke verdeling van de heffingsbevoegdheid noodzakelijk.

De verwijzende DEN rechter (Vestre Landsret) is voor afhandelen van de zaak afhankelijk van een antwoord van het HvJEU op onderstaande vraag:
“Staat artikel 43 EG juncto artikel 48 EG (thans artikel 49 VWEU juncto artikel 54 VWEU) eraan in de weg dat een lidstaat een ingezeten vennootschap geen belastingvrijstelling voor rente-inkomsten toestaat, wanneer een in een andere lidstaat gevestigde verbonden onderneming binnen dezelfde groep de overeenkomstige rentelasten als gevolg van de regeling (als in casu) in de relevante lidstaat inzake beperking van renteaftrek bij onderkapitalisatie niet mag aftrekken, terwijl de lidstaat een ingezeten vennootschap een belastingvrijstelling voor rente-inkomsten toestaat ingeval een verbonden onderneming binnen dezelfde groep in dezelfde lidstaat de overeenkomstige rentelasten niet mag aftrekken als gevolg van de nationale regeling (als in casu) inzake de beperking van renteaftrek bij onderkapitalisatie?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-524/04 Test Claimants; C-231/05 Oy AA; C-157/07 Krankenheim Ruhesitz am Wannsee  Seniorenheimstatt
Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten