C-594/13 “go fair” Zeitarbeit

Contentverzamelaar

C-594/13 “go fair” Zeitarbeit

Prejudiciële hofzaak
 

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   13 januari 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   30 januari 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   28 februari 2014
Trefwoorden: btw

Onderwerp
Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

Verzoekster heeft de rechtsvorm ‘VOF’ (vennootschap onder firma) en is actief als uitzendbureau in de zorgsector. In 2010 ontstaat er een meningsverschil met verweerster (belastingdienst) over de afdracht van btw. Verzoekster meent van btw-betaling te zijn vrijgesteld; zij stelt personeelsleden ter beschikking aan zorginstellingen die vervolgens organisatorisch tot de betreffende instelling gaan behoren. De zorginstelling oefent toezicht uit op de werkzaamheden van de uitzendkrachten.
De vraag die hier moet worden beantwoord is of verzoekster erkend kan worden als instelling van sociale aard en zo van btw-betaling kan worden vrijgesteld. Moet deze erkenning volgen indien het ter beschikking gestelde personeel als zodanig erkend is?

De verwijzende DUI rechter (Bundesfinanzhof) constateert dat verzoekster niet voldoet aan de voorwaarden om van btw-betaling te worden vrijgesteld omdat er geen sprake is van exploitatie van een instelling. Hij vraagt zich echter af of de door artikel 132, lid 1, sub g, btw-richtlijn vereiste erkenning door een lidstaat ook gediplomeerde zorgwerkers betreft die hun diensten rechtstreeks bij zorgbehoevenden en zonder terugbetaling door de organen van de sociale zekerheid verrichten, en of de beperking naar nationaal recht om die reden in strijd is met het Unierecht. Hij stelt hij de volgende vragen aan het HvJEU:
1. Betreffende de uitlegging van artikel 132, lid 1, sub g, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: a) Kan een lidstaat de beoordelingsmarge, waarover hij bij de erkenning van een instelling als instelling van sociale aard beschikt, aldus uitoefenen dat hij weliswaar personen erkent die hun prestaties voor socialezekerheids- en verzorgingsfondsen verrichten, maar niet tevens gediplomeerde zorgwerkers die hun diensten rechtstreeks bij zorgbehoevenden verrichten?
b) Indien gediplomeerde zorgwerkers als instelling van sociale aard moeten worden erkend: volgt de erkenning van een uitzendbureau dat gediplomeerde zorgwerkers ter beschikking stelt van erkende zorginstellingen (inlenende instellingen) dan uit de erkenning van het ter beschikking gestelde personeel?
2. Betreffende de uitlegging van artikel 134, sub a, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde:
Is de terbeschikkingstelling van gediplomeerde zorgwerkers om zorgdiensten te verrichten, als handeling die nauw samenhangt met maatschappelijk werk en de sociale zekerheid, onontbeerlijk voor de inlenende instelling (inlener), indien de inlenende instelling niet kan handelen zonder personeel?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-141/00 Kügler; C-415/04 Kinderopvang Enschede; C-445/05 Haderer; C-262/08 CopyGene; C-461/08 Don Bosco; C-79/09 CIE/NL; C-174/11 Zimmermann
Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten