C-595/20 ShareWood Switzerland

Contentverzamelaar

C-595/20 ShareWood Switzerland

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     21 januari 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     7 maart 2021

Trefwoorden : toepasselijk recht; verbintenissen uit overeenkomst;

Onderwerp :

Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I);

Feiten:

Verzoeker (consument, woonachtig in Wenen) heeft een raamovereenkomst en vier overeenkomsten gesloten met de eerste verweerster (NV naar Zwitsers recht) voor de aankoop van teak- en balsabomen in Brazilië. De raamovereenkomst bevatte tevens een pachtovereenkomst en een dienstenovereenkomst.

Verzoeker vordert veroordeling van verweerders tot betaling van (tot op heden) 201 385,38 EUR, te vermeerderen met rente en kosten, in ruil voor de overlegging van alle boomcertificaten en de eventuele overdracht van alle daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen. Hij stelt dat hij op grond van de bepalingen van Oostenrijks recht (ook) recht heeft op ontbinding van enkele overeenkomsten en op schadevergoeding. De eerste verweerster is haar verplichting uit hoofde van de koopovereenkomst om de eigendom van de bomen aan verzoeker over te dragen, niet nagekomen. Verweerders betwisten verzoekers vordering en verzoeken om afwijzing ervan. De rechter in eerste aanleg heeft de vordering afgewezen omdat het hier zou gaan om consumentenovereenkomsten in de zin van artikel 6 van de Rome I-verordening en het Zwitsers recht hier van toepassing is. De appelrechter heeft het hoger beroep van verzoeker verworpen.

Overweging:

Verzoeker bestrijdt in zijn beroep tot Revision de opvatting van de lagere rechters over het toepasselijke recht met het argument dat er sprake is van een “gemengde overeenkomst op het gebied van investeringen in grondstoffen met betrekking tot onroerende goederen” die niet onder de uitzondering van artikel 6(4)c) van de Rome I-verordening valt. De verwijzende rechter moet thans uitspraak doen op verzoekers beroep tot Revision. Indien de aanname van de lagere rechters dat de raamovereenkomst en de afzonderlijke overeenkomsten onder de uitzonderingsbepaling van artikel 6(4)c) van de Rome I-verordening vallen, onjuist wordt bevonden, moet tenminste een deel van de aangevoerde rechtsgronden nader worden onderzocht.

Prejudiciële vraag:

Moet artikel 6, lid 4, onder c), van verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst aldus worden uitgelegd dat overeenkomsten tussen een onderneming en een consument voor de aankoop van teak- en balsabomen, die beogen de bomen in eigendom te verwerven, te beheren, te oogsten en met winst te verkopen en ten behoeve daarvan zowel een huurovereenkomst als een dienstenovereenkomst bevatten, moeten worden beschouwd als „overeenkomsten die een zakelijk recht op een onroerend goed of de huur van een onroerend goed tot onderwerp hebben” in de zin van deze bepaling?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-115/88; C-25/18; C-518/99; C-73/77;

Specifiek beleidsterrein: JenV;