C-596/14 De Diego Porras

Contentverzamelaar

C-596/14 De Diego Porras

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   26 februari 2015
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   12 maart 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   12 april 2015
Trefwoorden: arbeidsovereenkomsten (ambtenaar); gelijke behandeling

Onderwerp
- Richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd;
- Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (Pb L 303, blz. 16),
- Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking) (Pb L 204, blz. 23)

Verzoekster Ana de Diego Porras heeft verschillende arbeidsovereenkomsten gehad met het MinDEF (verweerder). De zaak betreft de (laatste) overeenkomst van 2005 waarbij zij een werkneemster verving die was vrijgesteld om vakbondswerk te doen. Verzoekster doet echter heel ander werk dan degene die zij vervangt. Als degene die zij vervangt in 2012 haar plaats weer inneemt en verzoekster beëindiging van de arbeidsovereenkomst krijgt aangezegd. Zij vecht dit aan maar wordt bij de Rb in het ongelijk gesteld. De zaak ligt nu voor in beroep bij de verwijzende rechter. Verzoekster meent dat het ontslag kennelijk onredelijk is omdat haar contract een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is geworden. Verweerder wijst er echter op dat er bijna een jaar is verstreken vóór het laatste arbeidscontract, zodat geen sprake van ‘opvolgend’ is. Partijen zijn het niet eens over de toepassing van RL 1999/70; verzoekster stelt dat dat wel zo is omdat de overheid de werkgever is, maar verweerder meent dat de RL niet van toepassing is op arbeidscontracten voor invalkrachten.

Volgens de verwijzende SPA rechter (Tribunal Superior de Justicia de Madrid) is er geen sprake van strijdigheid met de SPA regelgeving, of omstandigheden waaruit zou blijken dat de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is gaan gelden. Er is sprake van een in het werknemersstatuut genoemde objectieve reden voor verzoeksters ontslag. Hij ziet echter geen rechtvaardiging voor het verschil in behandeling bij het bepalen van de vergoeding bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJEU:
1) Moeten de in clausule 4, lid 1, van de raamovereenkomst van het EVV, de UNICE en het CEEP genoemde arbeidsvoorwaarden aldus worden uitgelegd dat deze mede de vergoeding bij beëindiging van een tijdelijke arbeidsovereenkomst omvatten?
2) Indien de arbeidsvoorwaarden ook zien op die vergoeding, dient iemand met een rechtstreeks tussen een werkgever en een werknemer aangegane arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor bepaalde tijd waarvan het einde wordt bepaald door objectieve voorwaarden zoals het bereiken van een bepaald tijdstip, het voltooien van een bepaalde taak of het intreden van een bepaalde gebeurtenis, bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst dezelfde vergoeding te ontvangen als een vergelijkbare werknemer in vaste dienst wanneer diens arbeidsovereenkomst om objectieve redenen eindigt?
3) Indien de tijdelijke werknemer bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst om objectieve redenen recht heeft op dezelfde vergoeding als een werknemer in vaste dienst, geeft artikel 49, lid 1, onder c), van het werknemersstatuut dan correct uitvoering aan richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd of is deze bepaling discriminerend en in strijd met de richtlijn doordat zij afbreuk doet aan het doel en nuttig effect ervan?
4) Als er geen objectieve gronden zijn om invalkrachten uit te sluiten van het recht op de vergoeding bij beëindiging van een tijdelijke arbeidsovereenkomst, levert de in het werknemersstatuut opgenomen regeling van de arbeidsvoorwaarden van invalkrachten die niet alleen afwijkt ten opzichte van werknemers in vaste dienst, maar ook ten opzichte van andere tijdelijke werknemers, dan discriminatie op?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-307/05 Del Cerro Alonso; C-268/06 Impact; C-444/09 en C-456/09 Gavieiro ea; C-177/10 Rosado Santana; C-282/10 Dominguez; C-38/13 Nierodzik
Specifiek beleidsterrein: BZK mede SZW

Gerelateerde documenten