C-596/20 DuoDecad 

Contentverzamelaar

C-596/20 DuoDecad 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     29 januari 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     15 maart 2021

Trefwoorden : btw; plaats van dienstverlenging;

Onderwerp :

Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna: btw-richtlijn);

Feiten:

Verzoekster (DuoDecad) is in 2007 opgericht met als hoofdactiviteit computerprogrammering. De belangrijkste afnemer van verzoekster was Lalib waaraan verzoekster, tussen juli en december 2009 en gedurende het gehele kalenderjaar 2011, facturen voor een totaalbedrag van €8.086.829,40 heeft uitgereikt voor verrichte diensten op het gebied van ondersteuning, onderhoud en uitvoering. Naar aanleiding van een controle heeft de Hongaarse belastingdienst een belastingschuld (458.438.000,- HUF) vanwege niet betaalde btw ten laste van verzoekster vastgesteld. Ook werd verzoekster een fiscale boete opgelegd. Verzoekster heeft tegen dat besluit bezwaar aangetekend bij verweerster (afdeling bezwaren van de Hongaarse belasting- en douanedienst), wat werd afgewezen. De Portugese vennootschap Lalib is in 1998 opgericht naar Portugees recht. In de onderzochte periode was haar hoofdactiviteit het verlenen van amusementsdiensten langs elektronische weg. Verweerster stelt dat de werkelijke afnemer van de door verzoekster aan Lalib verrichte diensten niet Lalib, maar WebMindLicenses (hierna: WML) was. In haar tegen verweersters besluiten ingestelde beroep betoogt verzoekster dat de dienst is verleend aan Lalib en dat als plaats van dienstverlening Portugal geldt, aangezien aan alle door het Hof gestelde voorwaarden is voldaan.

Overweging:

De verwijzende rechter is van oordeel dat het in het geding aan de orde zijnde geschil niet zonder uitlegging van het Unierecht, en met name van de artikelen 2(1)c), 24(1) en 43, van de btw-richtlijn en niet zonder de toepassing van de uitlegging door de nationale rechter kan worden beslecht. Wat betreft de feiten van de zaak kan worden vastgesteld dat de Portugese en de Hongaarse belastingautoriteiten eenzelfde economische transactie fiscaal anders hebben behandeld. Beide lidstaten hebben btw over de betrokken transactie geheven.

Prejudiciële vragen:

1. Moeten de artikelen 2, lid 1, onder c), 24, lid 1, en 43 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna: „btw-richtlijn”), in die zin worden uitgelegd dat de licentienemer van de knowhow – een vennootschap die is gevestigd in een lidstaat van de Unie (in het hoofdgeding Portugal) – niet degene is die de via een website beschikbaar gestelde diensten aan de eindgebruikers verleent, en dus niet de ontvanger kan zijn van de technische dienstverlening ter ondersteuning van de knowhow van de in de tweede lidstaat (in het hoofdgeding Hongarije) gevestigde belastingplichtige, als onderaannemer, en niet in die zin dat laatstgenoemde deze dienst verricht voor de in die tweede lidstaat gevestigde licentiegever van de knowhow, in de situatie waarin de licentienemer

(a) in de eerste lidstaat beschikte over gehuurde kantoren, IT- en overige kantoorinfrastructuur, eigen werknemers, ruime ervaring met elektronische handel, een eigenaar met een uitgebreid internationaal netwerk en een bestuurder met een opleiding op het gebied van elektronische handel,

(b) de knowhow ontving met de beschrijving van de operationele processen van de websites en de updates daarvan, deze van opmerkingen en voorstellen voor wijzigingen voorzag en deze goedkeurde,

(c) de afnemer was van de diensten die de belastingplichtige op basis van deze knowhow verleende,

(d) regelmatig verslagen ontving over de uitvoering van de opdrachten door de onderaannemer, (met name over het verkeer op de websites en de betalingen vanaf bankrekeningen),

(e) de domeinnamen die internettoegang tot de websites verzekeren op haar naam registreerde,

(f) op de websites als dienstverlener werd vermeld,

(g) maatregelen nam om de reputatie van de websites te bewaken,

(h) de voor de dienstverlening noodzakelijke overeenkomsten sloot met partners en onderaannemers (in het bijzonder met de banken die op de websites betaling met bankpassen mogelijk maakten, uitvoerende artiesten die voor de content van de websites zorgden en webmasters die de beschikbare content promootten),

(i) beschikte over het volledige systeem voor de ontvangst van de inkomsten uit de dienstverlening aan de eindgebruikers, zoals bankrekeningen waarover zij de exclusieve en volledige  beschikkingsbevoegdheid had, over de database met de gegevens van de eindgebruikers, die haar in staat stelde facturen over de verrichte diensten uit te reiken, en over eigen software voor de facturering,

(j) op de websites haar eigen vestigingsadres in de eerste lidstaat als fysieke klantenservice vermeldde en

(k) als onderneming onafhankelijk was van zowel de licentiegever als de in Hongarije gevestigde onderaannemers die belast waren met de uitvoering van bepaalde, in de knowhow omschreven technische processen,  waarbij in aanmerking moet worden genomen dat (i) het voorgaande is bevestigd door de belastingautoriteit van de eerste lidstaat, welke instantie het best in staat is om deze objectieve en door derden controleerbare elementen te bevestigen, (ii) aan de dienstverlening via de websites vanuit de tweede lidstaat het objectieve obstakel in de weg stond dat de in de tweede lidstaat gevestigde onderneming geen toegang had tot betalingsdienstaanbieders die de acceptatie van betalingen met bankkaart op de websites konden waarborgen, waardoor de via de websites aangeboden diensten noch vóór, noch na de onderzochte periode door de in de tweede lidstaat gevestigde onderneming zijn verleend en (iii) de licentienemer en haar verbonden ondernemingen met de exploitatie van de websites hogere winst hebben behaald dan het bedrag van het verschil tussen de in de eerste en in de tweede lidstaat toegepaste btw-tarief?

2. Moeten de artikelen 2, lid 1, onder c), 24, lid 1, en 43 van de btwrichtlijn aldus worden uitgelegd dat via een website beschikbaar gestelde diensten aan de eindgebruikers worden verleend door de − in de tweede lidstaat gevestigde − licentiegever van de knowhow, zodat deze de ontvanger is van de door de belastingplichtige als onderaannemer verleende diensten van technische ondersteuning van de knowhow, en laatstgenoemde deze diensten niet verleend aan de – in de eerste lidstaat gevestigde verwerver van de licentie, in de situatie waarin de licentiegever

(a) beschikte over eigen middelen die uitsluitend bestonden uit een gehuurd kantoor en een computer die door haar bestuurder werd gebruikt,

(b) beschikte over geen ander personeel dan de bestuurder en een bedrijfsjurist die parttime gedurende enkele uren per week werkzaamheden verrichtte voor de onderneming,

(c) niet beschikte over andere overeenkomsten dan de overeenkomst over de ontwikkeling van de knowhow,

(d) houder was van de domeinnamen, die, volgens de tussen de licentiegever en de licentienemer, deze laatste op haar eigen naam registreerde,

(e) zich tegenover derden, in het bijzonder eindgebruikers, banken die betaling met bankpassen op de websites mogelijk maakten, uitvoerende artiesten die zorgden voor de op de websites beschikbare content en webmasters die de beschikbare content promootten, nimmer als verlener van de betrokken diensten heeft gepresenteerd,

(f) met uitzondering van de facturen inzake de licentievergoeding, nooit bewijsstukken heeft opgemaakt in verband met de via de websites aangeboden diensten en

(g) niet beschikte over een systeem (een bankrekening en andere infrastructuur) waarmee de inkomsten uit de verleende diensten konden worden ontvangen,  Waarbij voorts in aanmerking dient te worden genomen dat het volgens het arrest van het Hof van 17 december 2015, WebMindLicenses, zaak C-419/14 (EU:C:2015:832), op zich niet van doorslaggevend belang is dat de bestuurder en enig aandeelhouder van de licentiegever de ontwikkelaar van de knowhow is en dat diezelfde persoon invloed of zeggenschap uitoefende op de ontwikkeling en exploitatie van die knowhow en de op deze knowhow gebaseerde diensten, waarbij de bestuurder en eigenaar van de licentiegever de natuurlijke persoon is die tevens bestuurder en/of eigenaar is van de onderaannemers, waaronder verzoeksters onderneming, die door de uitvoering van hun taken in opdracht van de licentienemer als onderaannemer hebben meegewerkt aan de dienstverlening?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-419/14;  C-168/84; C-231/94;

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal