C-598/20 Pilsētas zemes dienests  

Contentverzamelaar

C-598/20 Pilsētas zemes dienests  

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     7 januari 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     24 februari 2021

Trefwoorden : belastingen; btw; diensten; verplichte huur

Onderwerp :

Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde ;

Feiten:

Op 01-01-2013 is de nieuwe Letse btw-wet in werking getreden. Artikel 1(14)c) van de btw-wet (hierna: bestreden bepaling) bepaalt dat de verhuur van goederen eveneens als een dienstverrichting dient te worden te beschouwd. Verzoekster stelt dat de bestreden bepaling, voor wat betreft de verplichte verhuur van grond, niet in overeenstemming is met artikel 91 en artikel 105 van de Letse grondwet (beginsel van juridische gelijkheid resp. eigendomsrecht). Verzoekster is een NV en eigenaar van een stuk grond waarop meergezinswoningen staan die toebehoren aan anderen. Tussen verzoekster en de eigenaren van de woningen bestaat een verplichte verhuurovereenkomst. Krachtens de Letse wet op de privatisering van woningen van de overheid en gemeenten, zijn de eigenaar van de grond en de eigenaar van de meergezinswoning, in het geval van verplichte verhuur, onderling verplicht om een overeenkomst van grondhuur te sluiten. Het bedrag van de huurprijs voor de verplichte verhuur werd wettelijk bepaald. Partijen konden geen overeenstemming bereiken waarna verzoekster zich tot de rechter heeft gewend om de eigenaars van de woningen te dwingen de huurprijs te betalen, vermeerderd met de daarover verschuldigde btw. De rechtbank wees de vordering met betrekking tot de inning van de huur toe, maar wees de vordering inzake de inning van het bijbehorende btw-bedrag af. De wetgever meent het recht te hebben om te bepalen dat wanneer grond met winstoogmerk wordt verhuurd, terwijl partijen op de hoogte zijn van het bestaan van een verplichte verhuurrelatie, de levering van diensten onderworpen is aan btw. In het geval van verplichte verhuur is de verhuurdienst dus onderworpen aan btw wanneer deze dienst wordt verricht door een grondeigenaar die geregistreerd is in het register van btw-plichtigen.

Overweging:

De verplichte verhuur van grond is een ander soort huurverhouding, die in het leven werd geroepen naar aanleiding van specifieke historische omstandigheden, toen de grond en de zich daarop bevindende gebouwen eigendom van verschillende personen werden. Verplichte verhuur werd ingesteld als een juridische oplossing om een billijk evenwicht te vinden tussen de verschillende rechten en legitieme belangen van deze personen. Deze verplichte huurovereenkomst ontstaat van rechtswege en is onafhankelijk van de wil van de grondbezitter en de eigenaar van het gebouw. Hoewel het Hof artikel 135 van de btw-richtlijn herhaaldelijk heeft uitgelegd, ook met betrekking tot de verhuur of verpachting van onroerende goederen, is tot nu toe geen uitleg van dit artikel verstrekt met betrekking tot de verplichte verhuur van grond. Bovendien blijkt uit de rechtspraak van het Hof dat de nauwkeurigheid van de uitleg en toepassing van artikel 135 van de btw-richtlijn in de huidige feitelijke en juridische context niet dermate evident is dat er geen redelijke twijfel over bestaat of de wetgever een regeling zou kunnen invoeren op grond waarvan de verplichte verhuur van grond onderworpen is aan btw.

Prejudiciële vragen:

1.1. Dient de vrijstelling van de belasting over de toegevoegde waarde op transacties betreffende de verhuur van onroerende goederen als bedoeld in artikel 135, lid 1, onder l), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006, inzake het gemeenschappelijk btw-stelsel aldus te worden uitgelegd, dat een dergelijke vrijstelling van toepassing is op de verhuur van grond in het geval van verplichte verhuur?

1.2. Indien het antwoord op de eerste vraag bevestigend is, en de verplichte verhuur van grond dus is vrijgesteld van de belasting over de toegevoegde waarde, in aanmerking genomen dat in alle andere gevallen de verhuur van grond onderworpen is aan btw, is een dergelijke vrijstelling dan niet in strijd met een van de beginselen van richtlijn 2006/112/EG, namelijk het beginsel van fiscale neutraliteit inzake de btw?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-278/18; C-270/09; C-215/19; Imofloresmira C-672/16; Goed Wonen C-326/99; Belgische Staat C-284/03; C-246/04; Commissie / Frankrijk C-481/98; C-715/18;

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal; EZK