C-598/22 Societa Italiana Imprese Balneari
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 9 december 2022 Schriftelijke opmerkingen: 25 januari 2023
Trefwoorden: openbaar domein, bouwwerken, concessie
Onderwerp: artikelen 49 VWEU en 56 VWEU
Feiten:
Società Italiana Imprese Balneari S.r.l. (SIIB s.r.l.), die sinds 1928 eigenaar is van het strandpaviljoen „Bagni Ausonia” in het dorp Castiglioncello in de Comune di Rosignano Marittimo, dat grotendeels gelegen is op een terrein dat deel uitmaakt van het maritiem domein, stelt dat zij in de loop der jaren, tijdens de looptijd van de opeenvolgende concessies die zij, naar eigen zeggen, zonder onderbreking heeft verkregen, op rechtmatige wijze een aantal bouwwerken heeft verwezenlijkt, waarvan een deel is opgetekend in een eerste toestandsbeschrijving voor opname in het openbaar domein uit 1958, en andere bouwwerken pas later, tussen 1964 en 1995 zijn gebouwd. Bij besluit van 20-11-2007 heeft de Comune di Rosignano andere bouwwerken op grondgebied van het openbaar domein die als moeilijk te verwijderen werden beschouwd, geherkwalificeerd als onderdeel van het openbaar domein, aangezien deze volgens haar van rechtswege in het domein waren opgenomen na het verstrijken van concessie nr. 36, die geldig was van 01-01-1999 tot en met 31-12-2002 en werd vernieuwd bij concessie nr. 27/2003. Vervolgens heeft de Comune di Rosignano SIIB s.r.l. bij kennisgeving van 23-09-2008 meegedeeld dat de procedure was ingeleid om de nog niet opgenomen delen in het openbaar domein op te nemen, zonder deze procedure evenwel af te ronden, terwijl zij die vennootschap ondertussen concessie nr. 181/2009 voor maritieme domeingoederen verleende. SSIB s.r.l. heeft vervolgens een verklaring ingediend op grond waarvan alle op het domein gelegen werken als eenvoudig te verwijderen moesten worden aangemerkt, aangezien zij binnen negentig dagen konden worden verwijderd. De Comune di Rosignano heeft deze eigenschap daarna bij besluit van 03-02-2014 erkend. De voornoemde erkenning werd vervolgens door diezelfde gemeente evenwel „nietig verklaard” op grond van de veronderstelling dat op het domein waarvoor de concessie was verleend, goederen stonden die reeds door de Staat waren verworven op grond van artikel 49 van het wetboek van scheepsrecht. Tegen dit besluit heeft SIIB s.r.l. beroep en vervolgens hoger beroep ingesteld.
Overweging:
Appellante betoogt dat de opname in het openbaar domein van de moeilijk te verwijderen bouwwerken die tijdens de looptijd van een concessie op het grondgebied van het openbaar zijn aangelegd (in geval van vernieuwing van de concessie) en zonder vergoeding, in strijd is met het Unierecht, en in het bijzonder met het beginsel van evenredigheid van de beperking van de door de artikelen 49 VWEU en 56 VWEU gewaarborgde vrijheden ten opzichte van de verwezenlijking van de nagestreefde doelstellingen van algemeen belang. Appellante heeft erop gewezen dat de rechtsfiguur van natrekking bedoeld in artikel 49 van het wetboek van scheepsrecht beantwoordt aan de noodzaak ervoor te zorgen dat niet-verwijderbare bouwwerken die bestemd zijn om op het grondgebied te blijven dan wel te worden verwijderd en dus onvermijdelijk te worden afgebroken, volledig ter beschikking komen te staan van de entiteit die de eigenaar is van het gebied met het oog op het goede beheer daarvan in het algemeen belang. Volgens haar kan van een dergelijke noodzaak geen sprake zijn wanneer de concessie, in plaats van te verstrijken, zonder onderbreking is vernieuwd – zoals bij haar is gebeurd –, in welk geval de werking van natrekking in de zin van artikel 49 van het wetboek van scheepsrecht dus „abnormaal, onterecht en ongerechtvaardigd” is. De Comune di Rosignano Marittimo heeft betoogd dat zij concessie nr. 181/2009 bij de vernieuwing van concessie nr. 27/2003, die op 31-12-2008 was vervallen, had verleend niet op grond van een in de wet vastgelegd automatisme, maar na een specifiek onderzoek en aan het einde van een speciale procedure in het kader waarvan zij over beslissingsbevoegdheid beschikte.
Volgens de Comune di Rosignano Marittimo zijn de argumenten van appellante dat de concessieverhouding ononderbroken is voortgezet en dat het Unierecht was geschonden door de moeilijk te verwijderen bouwwerken na het vervallen van de concessie, ondanks de vernieuwing daarvan, in de domeingoederen op te nemen, dus onjuist. Gelet op de relevantie van de betrokken belangen en de complexiteit van de in het geding zijnde waarden, moet volgens de verwijzende rechter een vraag aan het Hof worden voorgelegd.
Prejudiciële vraag:
Staan de artikelen 49 VWEU en 56 VWEU en de uit het arrest [van 28 januari 2016,] Laezza (C-375/14[, EU:C:2016:60]), af te leiden beginselen, voor zover zij van toepassing worden geacht, eraan in de weg dat een nationale bepaling als artikel 49 [van het wetboek van scheepsrecht] aldus wordt uitgelegd dat op grond daarvan de op het grondgebied van het openbaar domein uitgevoerde bouwwerken die deel uitmaken van een geheel van goederen dat is ingericht voor de exploitatie van het strandpaviljoen, na het verstrijken van de concessie, indien die concessie zonder onderbreking wordt vernieuwd, ook op grond van een nieuw besluit, om niet en zonder vergoeding door de concessiehouder worden overgedragen, aangezien dit effect van onmiddellijke opname in het openbaar domein een beperking kan vormen die verder gaat dan noodzakelijk is om het door de nationale wetgever daadwerkelijk nagestreefde doel te bereiken en derhalve onevenredig aan dat doel is?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-375/14)
Specifiek beleidsterrein: EZK