C-6/14 Wucher Helicopter et Euro-Aviation Versicherung

Contentverzamelaar

C-6/14 Wucher Helicopter et Euro-Aviation Versicherung

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   25 februari 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   11 maart 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   11 april 2014
Trefwoorden: luchtvaart; aansprakelijkheid; Verdrag van Montreal

Onderwerp
- Verdrag van Montreal tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer van 28 mei 1999;
- Verordening (EG) nr. 785/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende de verzekeringseisen voor luchtvervoerders en exploitanten van luchtvaartuigen;
- Verordening (EG) nr. 2027/97 van de Raad van 9 oktober 1997 betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders met betrekking tot het luchtvervoer van passagiers en hun bagage (Pb L 285 van 17.10.1997, blz. 1) in de versie van Vo (EG) nr. 889/2002 van het EP en de Raad van 13 mei 2002, Pb L 140, blz. 2.

Verzoekster is eigenaar van een OOS luchtvervoerbedrijf, en houdt onder meer een helikopter die bij de in DUI gevestigde medeverzoekster wa verzekerd is. Fridolin Santer is op 09-02-2009 inzittende van de heli en raakt zwaar gewond bij een ongeval boven de bergen van Sölden/OOS. Santer vliegt dan mee met de heli als ‘ter plaatse bekende verstrekker van aanwijzingen’ want de vlucht heeft tot doel lawines op te wekken met behulp van springlading. Santer werkt al jaren bij de Ötztaler Gletscherbahn GmbH, onder meer als lid van de lawinecommissie. Het ongeval vindt plaats bij het openen van de helideur om de springstoflading te lossen. De heli heeft geen schuif- maar een klapdeur, wat de heli volgens de piloot minder geschikt maakt voor deze werkzaamheden. Santer raakt gewond aan zijn ellebooggewricht doordat de wind de deur dichtslaat. Hij stelt verzoeksters hoofdelijk aansprakelijk voor geleden én toekomstige schade. Hij is van mening dat hij ‘passagier’ is en niet ‘bemanningslid’ omdat hij in opdracht van zijn werkgever gedwongen is met de heli mee te vliegen. Maar verzoeksters stellen dat noch Wucher noch de piloot enige schuld hebben omdat de OOS luchtvaartwet uitsluitend betrekking heeft op aansprakelijkheid uit vervoersovereenkomst (voor passagiers). Niet het vervoer van Santer maar zijn werk als ‘gids’ zou doorslaggevend zijn en hij moet dan ook als cabinepersoneel beschouwd worden.
De rechter in eerste aanleg beslist dat de vordering van Santer in beginsel gegrond is omdat naar zijn oordeel een vervoersovereenkomst tot stand gekomen is. In de OOS algemene wet op de sociale verzekeringen, waarin ‘ontslag van werkgeversaansprakelijkheid’ is geregeld, geldt een verhoogde aansprakelijkheid voor luchtvaartuigen. In beroep wordt dit bevestigd. De hoger beroepsrechter meent dat Santer noch onder de ene (passagier) noch onder de andere categorie (bemanning) valt.

In de procedure voor de verwijzende OOS rechter (Oberster Gerichtshof) voeren verzoeksters aan dat Vo. 2027/97 van toepassing: Santer is geen passagier in de zin van die Vo. maar een bemanningslid zodat er geen sprake is van aansprakelijkheid. De verwijzende rechter constateert dat de uitleg van het begrip passagier hier van doorslaggevend belang is. En aangezien er geen eenduidige uitleg is van dit begrip in het EU-recht en in het Verdrag van Montreal besluit hij het HvJEU de volgende vragen te stellen:
1. Moet artikel 3, sub g, van verordening (EG) nr. 785/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende de verzekeringseisen voor luchtvervoerders en exploitanten van luchtvaartuigen aldus worden uitgelegd dat de inzittende van een helikopter die gehouden wordt door een luchtvervoerder van de Gemeenschap, - die weliswaar op contractuele basis (in concreto: een overeenkomst tussen de luchtvervoerder en de werkgever van de inzittende) wordt vervoerd, - maar wordt vervoerd ten doele van de uitvoering van bepaalde arbeid (in concreto: het door ontploffing laten ontstaan van lawines), en - aan deze uitvoering meewerkt in die zin dat hij als „ter plaatse bekende verstrekker van aanwijzingen” fungeert en op aanwijzing van de piloot de deur van de helikopter tijdens de vlucht opent en vervolgens op een bepaalde wijze en voor een bepaalde duur open moet houden,
a) „passagier” is of
b) deel uitmaakt van het „vlucht- en cabinepersoneel dat van dienst is tijdens de vlucht”?
2. Indien vraag la bevestigend wordt beantwoord:
Moet artikel 17, lid 1, van het Verdrag van Montreal tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer van 28 mei 1999 aldus worden uitgelegd dat onder het begrip „passagier” [in de zin van dit verdrag] in ieder geval ook een „passagier” in de zin van artikel 3, sub g, van verordening (EG) nr. 785/2004 valt?
3. Indien vraag 2 ontkennend wordt beantwoord:
Moet artikel 17, lid 1, van het Verdrag van Montreal aldus worden uitgelegd dat de inzittende van een helikopter die gehouden wordt door een luchtvervoerder van de Gemeenschap, onder de in vraag 1 genoemde voorwaarden een „passagier” [in de zin van dit verdrag] is?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:  C-63/09 Waltz; C-410/11 Espada Sánchez
Specifiek beleidsterrein: IenM

Gerelateerde documenten