C-6/15 TNS Dimarso

Contentverzamelaar

C-6/15 TNS Dimarso

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   02 maart 2015
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   16 maart 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   16 april 2015
Trefwoorden: overheidsopdrachten

Onderwerp
Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten

Verweerder Vlaams Gewest schrijft begin 2012 een overheidsopdracht uit voor een onderzoek naar de woning en de woonconsument in Vlaanderen. De opdracht is ook in het PbEU gepubliceerd. Gunningscriteria zijn 1) kwaliteit en 2) prijs. Er zijn vier deelnemers, waaronder verzoekster, en alle komen door de kwalitatieve selectie. Maar verzoekster krijgt uiteindelijk de opdracht niet. Zij gaat in juni 2012 tegen verweerders besluit in beroep. Verzoekster meent dat de eindrangschikking van de bedrijven tot stand is gekomen op basis van een niet in het bestek vermelde relatieve weging van zowel de kwaliteit als de prijs van de offerte. Verzoekster wijst op arrest C-532/06 Lianakis waarin het HvJEU ‘laakbaar’ oordeelde over achteraf vastgestelde puntenschalen. Zij hekelt ook het ontbreken van voldoende motivering om te kunnen nagaan waarom de offerte van de uitgekozen aanbieder de voorkeur heeft gekregen. Bij een meer onderscheiden beoordeling had naar mening van verzoekster de rangschikking anders kunnen zijn. Verweerster wijst op arrest in de zaak C-252/10 P en acht het stellen van prejudiciële vragen niet nodig omdat er geen ruimte zou zijn voor twijfel over de juiste interpretatie van artikel 53, lid 2, van RL 2004/18, alsmede overweging 46 (de gunningscriteria).

De verwijzende BEL rechter (RvS) stelt vast dat zowel het arrest Lianakis als Evropaiki Dynamiki vragen die in onderhavige zaak spelen niet overbodig maakt. In de zaak Lianakis ging het niet specificiek over het achteraf vaststellen van een beoordelingsmethodiek. In Evropaiki Dynamiki oordeelde het HvJEU dat de wettigheid van het gebruik van subcriteria en hun overeenstemmend gewicht steeds moet worden onderzocht in het licht van het gelijkheidsbeginsel en het daaruit voortvloeiende transparantiebeginsel. De vragen die hij aan het HvJEU voorlegt luiden als volgt:
“1) Dient artikel 53, lid 2, van Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 'betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten' op zichzelf genomen en samengenomen met de draagwijdte van de Europeesrechtelijke beginselen inzake gelijkheid en transparantie inzake overheidsopdrachten zo te worden geïnterpreteerd dat de aanbestedende overheid, indien gegund wordt aan de inschrijver met de vanuit het oogpunt van de aanbestedende overheid economisch meest voordelige aanbieding, er steeds toe gehouden is om de beoordelingsmethodiek of afwegingsregels, wat hun voorzienbaarheid, gangbaarheid of draagwijdte ook is, aan de hand waarvan de offertes volgens de gunningscriteria of subgunningscriteria beoordeeld zullen worden, steeds vooraf vast te stellen en in de aankondiging of het bestek op te nemen,
2) dan wel indien er geen dergelijke algemene verplichting is, dat er omstandigheden zijn, zoals onder meer de draagwijdte, het gebrek aan voorzienbaarheid, of het gebrek aan gangbaarheid van deze afwegingsregels, waarin deze verplichting wel geldt?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-532/06 Lianakis; C-252/10 P Evropaïki Dynamiki
Specifiek beleidsterrein: EZ mede BZK

Gerelateerde documenten