C-60/23 Digital Charging Solutions 

Contentverzamelaar

C-60/23 Digital Charging Solutions 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    10 mei 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    26 juni 2023

Trefwoorden: belasting over toegevoegde waarde, opladen elektrische voertuigen, levering van elektriciteit of dienstverlening

Onderwerp:  Artikelen 14, lid 1, 15, lid 1, en 24, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna: „btw-richtlijn”).

Feiten:

Digital Charging Solutions (“verweerder”) is gevestigd in Duitsland en heeft geen vaste inrichting in Zweden. Verweerder biedt gebruikers van elektrische voertuigen in Zweden toegang tot een netwerk van oplaadpunten. De oplaadpunten die behoren tot het netwerk worden niet door verweerder beheerd, maar door exploitanten waarmee verweerder een contract heeft gesloten. Verweerder verstrekt de gebruikers een kaart en een authenticatietoepassing waarmee zij hun voertuigen aan de oplaadpunten kunnen opladen. Wanneer de kaart of de toepassing wordt gebruikt, wordt de laadsessie geregistreerd bij een exploitant, die verweerder factureert bij de betreffende gebruiker. Facturatie vindt maandelijks plaats. De laadsessie en de netwerktoegang worden afzonderlijk gefactureerd. De prijs voor de elektriciteit is variabel, maar voor de dienstverlening wordt een vast bedrag gevraagd, ongeacht of de gebruiker tijdens de betrokken periode daadwerkelijk elektriciteit heeft afgenomen.

Overweging:

De belastingdienst (“verzoeker”) is van mening dat de door verweerder gedane levering moet worden beschouwd als een levering van elektriciteit waaraan de netwerktoegang ondergeschikt is, waardoor beide leveringen aan de gebruiker , in Zweden belastbaar zijn. Verweerder betoogt dat er sprake is van twee afzonderlijke leveringen: een levering van elektriciteit en een levering van netwerkdiensten. Voor deze levering heeft verweerder afzonderlijke overeenkomsten gesloten met gebruikers en met de exploitanten van oplaadpunten. Voor de betrokken partijen is het duidelijk dat de levering van elektriciteit in twee stappen plaatsvindt. Omdat verweerder elke aankoop van elektriciteit financiert bij de exploitant en vervolgens de elektriciteit doorverkoopt aan de gebruikers meent zij dat alleen het deel van de door haar gedane levering dat betrekking heeft op de levering van elektriciteit, in Zweden moet worden belast.

Uit de vaste rechtspraak van het Hof blijkt dat er geen sprake is van levering van brandstof door een onderneming aan een eindverbruiker wanneer deze een vrije keuze heeft met betrekking tot voorwaarden zoals onder meer de kwaliteit, de hoeveelheid, het tijdstip van aankoop en de wijze waarop de brandstof wordt gebruikt, en dat de eindverbruiker de kosten van de brandstof volledig voor zijn rekening neemt. Het btw-comité van de EU heeft echter in juni 2019 en april 2021 richtsnoeren vastgesteld waaruit voortvloeit dat het opladen van elektrische voertuigen in een waardeketen waarbij een exploitant van oplaadpunten en een onderneming die netwerkdiensten levert betrokken zijn, de exploitant geacht moet worden elektriciteit te leveren overeenkomstig artikel 14, lid 1, en artikel 15, lid 1, van de btw-richtlijn en de netwerkonderneming geacht moet worden elektriciteit te leveren aan de gebruikers van elektrische voertuigen. Volgens de verwijzende rechter is het daarom niet duidelijk hoe de eerdere arresten van het Hof van Justitie zich verhouden tot de in casu aan de orde zijnde situatie. Ook wijst de verwijzende rechter op een met deze zaak vergelijkbare prejudiciële verwijzing die aanhangig is bij het Hof (zaak C-282/22).

Prejudiciële vragen:

Vraag 1: Is een levering aan de gebruiker van een elektrisch voertuig, bestaande in het opladen van het voertuig aan een oplaadpunt, een levering van goederen overeenkomstig artikel 14, lid 1, en artikel 15, lid 1, van de btw-richtlijn?

Vraag 2: Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord, moet een dergelijke levering dan worden geacht te bestaan in alle schakels van een transactieketen waarbij een tussenbedrijf is betrokken, wanneer er in elke schakel van de transactieketen sprake is van een overeenkomst, maar alleen de gebruiker van het voertuig de macht heeft om te beslissen over zaken als hoeveelheid, tijdstip van aankoop en oplaadplaats, alsmede over de wijze waarop de elektriciteit wordt gebruikt?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Auto Lease Holland, C-185/01. Vega International Car Transport and Logistic, C-235/18. Fast Bunkering Klaipéda C-526/13. Wojskowa Agencja Mieszkaniowa w Warszawie, C-42/14.

Specifiek beleidsterrein: FIN-FISC

Gerelateerde documenten