C-606/20 Iberia

Contentverzamelaar

C-606/20 Iberia

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     7 januari 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     24 februari 2021

Trefwoorden : Verdrag van Montreal; internationale luchtvervoer; aansprakelijkheid

Onderwerp :

Verdrag van Montreal van 28 mei 1999 tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer, dat op 9 december 1999 door de Europese Gemeenschap is ondertekend, namens de Europese Gemeenschap is goedgekeurd bij besluit 2001/539/EG van de Raad van 5 april 2001 en op 28 juni 2004 in werking is getreden;

Feiten:

Verzoeker EZ vordert van de verwerende luchtvaartmaatschappij (Iberia) schadevergoeding overeenkomstig het Verdrag van Montreal wegens verlies van bagage. Bij het begin van de reis checkte verzoeker op de luchthaven van Düsseldorf een reistas als ruimbagage in. Handbagage had hij niet bij zich. In de ingecheckte bagage bevonden zich onder meer elektronische artikelen. Het was voor verzoeker geen probleem geweest deze artikelen in de handbagage mee te nemen. In totaal had de inhoud van de reistas een waarde van 2 268,10 EUR. Verzoeker vordert 1 383,00 EUR. De rechter in eerste aanleg heeft de vordering slechts toegewezen voor 720,47 EUR en deze met betrekking tot de compactcamera, de IPad en de draadloze koptelefoon afgewezen. Ter motivering heeft deze rechter vastgesteld dat verzoeker overeenkomstig artikel 20, eerste zin, van het Verdrag van Montreal voor 100% mede verantwoordelijk is, waardoor rechten op schadevergoeding wegens verlies van bagage uitgesloten zijn. Bij de bovengenoemde voorwerpen gaat het om “waardevolle voorwerpen”. Verzoeker heeft hierop hoger beroep ingesteld en voert aan dat de rechter de bepaling in artikel 20, eerste zin, van het Verdrag van Montreal onjuist heeft uitgelegd.

Overweging:

De voorwaarde voor een ontheffing van aansprakelijkheid van de luchtvervoerder in artikel 20, eerste zin, van het Verdrag van Montreal, dat “schuld of nalatigheid van de passagier de schade heeft veroorzaakt of daartoe heeft bijgedragen”, moet worden uitgelegd volgens de gebruikelijke betekenis van het woord; dat de in het maatschappelijk verkeer objectief vereiste zorgvuldigheid niet in acht is genomen. In de Duitse rechtspraak en in de Duitse literatuur is de opvatting te vinden dat de passagier bij het huidige massavervoer steeds rekening moet houden met de mogelijkheid van verlies van ingecheckte bagage. Bij het vervoer van elektronische artikelen zoals in het onderhavige geval moet de kwestie van de medeverantwoordelijkheid volgens de verwijzende rechter meer gedifferentieerd worden beoordeeld. Enerzijds zijn tal van elektronische artikelen in de laatste jaren in brede lagen van de bevolking inmiddels tot “voorwerpen van dagelijks gebruik” verworden en zijn wijd verspreid. De prijzen van elektronische artikelen zijn in de laatste jaren steeds verder gedaald. Anderzijds hebben juist bijna nieuwe elektronische artikelen een aanzienlijke waarde. Deze vraag is tot dusver – voor zover te overzien – nog niet door de rechterlijke instanties van de Unie beantwoord en de juiste uitlegging kan ook niet eenduidig worden bepaald, waardoor deze vraag aan het Hof moet worden voorgelegd.

Prejudiciële vraag:

Moet artikel 20, eerste zin, van het op 28 mei 1999 in Montreal gesloten Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer, dat op 9 december 1999 door de Europese Gemeenschap is ondertekend, namens de Europese Gemeenschap is goedgekeurd bij besluit 2001/539/EG van de Raad van 5 april 2001 en op 28 juni 2004 in werking is getreden, aldus worden uitgelegd dat een luchtvervoerder geheel of gedeeltelijk is ontheven van zijn aansprakelijkheid wegens verlies van bagage zoals bedoeld in artikel 17, lid 2, van het Verdrag van Montreal, indien de passagier (bijna) nieuwe elektronische artikelen zoals een compactcamera, een tablet (IPad) en een draadloze koptelefoon in de ingecheckte bagage in plaats van in de handbagage vervoert, zonder dit bij de luchtvervoerder te melden, hoewel het voor de passagier mogelijk was geweest deze elektronische artikelen in de handbagage mee te nemen, en dit in redelijkheid van hem kon worden verlangd?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-532/18

Specifiek beleidsterrein: IenW;

Gerelateerde documenten