C-607/14 Bookit

Contentverzamelaar

C-607/14 Bookit

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   17 februari 2015
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   3 maart 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   3 april 2015
Trefwoorden: btw; financiële diensten; vrijstellingen

Onderwerp
Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde.

Verzoeksters zakelijke activiteiten bestaan uit het verwerken van krediet- en debetkaartbetalingen voor klanten van de vennootschap waartoe zij behoort (Odeon Cinemas Holdings Ltd). Odeon is een bioscoopketen in het VK. Verzoekster beheert ook het callcenter voor deze keten, waarvoor zij een licentie van Odeon heeft en optreedt als diens gemachtigde. Er wordt ook via internet verkocht: verzoekster heeft daarvoor een overeenkomst met Odeon gesloten voor toegang tot de website. Zij verkoopt hier als gemachtigde van Odeon. Verzoekster ontvangt voor de verkopen via het callcenter en internet kaartbetalingscommissie.
De krediet- en debetkaarten worden door banken uitgegeven. Detailhandelaren die met deze kaarten werken moeten een rekening hebben bij de aanbieder van verwerkingsdiensten voor kaartbetalingen (‘merchant acquirer’). Zowel de detailhandelaar als de uitgever van de kaarten ontvangen bij gebruik van die kaarten commissie. (systeem te vergelijken met NL acceptgiro’s ??) Voor verzoekster treden achtereenvolgens verschillende tussenpersonen als ‘merchant acquirer’ op. De overeenkomst met Girobank c.q. haar rechtsopvolger EuroConex (tot 2010) wordt in de beschikking (ptn 14 en 15) uitgebreid beschreven. In 2004 wordt door Odeon en Bookit daarnaast een afzonderlijke dienstenovereenkomst gesloten met DataCash, zie ptn 17 t/m 20. In dit behoorlijk ingewikkelde proces kunnen partijen niet zonder elkaar. In 2008 wordt het verwerkingssysteem gewijzigd, maar blijft de hulp van Datacash noodzakelijk. In eerdere uitspraken naar aanleiding van door verzoekster gevoerde zaken over de aard van haar diensten hebben nationale rechters geoordeeld dat de door verzoekster geleverde diensten van btw waren vrijgesteld. In 2009 echter bepaalt verweerster (belastingdienst) dat de door verzoekster verrichte tegenprestatie voor betalingen van klanten als ‘kaartbetalingscommissie’ moet worden omschreven en op grond van de VK VAT-wet niet van btw is vrijgesteld. Verweerster is van mening dat verzoekster nergens in de keten betrokken is bij overmaking van geld voor de klanten van Odeon (in de zin van pt 66 van arrest SDC) aangezien dit geheel in handen is van de merchant acquirers. Verzoeksters diensten moeten dan ook volgens regulier tarief belast worden. Verzoekster komt op tegen die beslissing.

De verwijzende VK rechter (First Tier Chamber – Tax Chamber) concludeert dat de eerdere uitspraken in het licht van latere arresten (Nordea vs SDC) van het HvJEU niet langer juist zijn. Hij vraagt het HvJEU dan ook opheldering over de juistheid van uitlegging van de werkingssfeer van de btw-vrijstelling:
1. Wat zijn, voor de btw-vrijstelling in artikel 135, lid 1, onder d), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie in het arrest Sparekassernes Datacenter (SDC), C-2/95, EU:C:1997:278, de relevante beginselen die moeten worden toegepast bij de bepaling of een „debet- en kredietkaartbetalingsdienst” (zoals de in deze zaak verrichte dienst) „leid[t] tot een overmaking van geld en [...] dus juridische en financiële wijzigingen meebreng[t]” in de zin van punt 66 van dat arrest?
2. Op basis van welke factoren moet in beginsel worden onderscheiden tussen
(a) een dienst die bestaat in het verstrekken van financiële informatie zonder welke geen betaling zou plaatsvinden maar die niet onder de vrijstelling valt (zoals in het arrest Nordea Pankki Suomi Oyj, C-350/10, EU:C:2011:532); en
(b) een gegevensverwerkingsdienst die de functie van overmaking van geld vervult en die volgens het Hof van Justitie derhalve binnen de werkingssfeer van de vrijstelling kan vallen (zoals in punt 66 van het arrest SDC)?
3. Inzonderheid en in de context van debet- en kredietkaartbetalingsdiensten:
3.1. Geldt de vrijstelling voor diensten die resulteren in een overmaking van geld maar niet de taak omvatten een rekening voor een bepaald bedrag te debiteren en een andere rekening voor dat bedrag te crediteren?
3.2. Hangt de aanspraak op vrijstelling ervan af of de dienstverrichter autorisatiecodes zelf rechtstreeks van de bank van de kaarthouder dan wel via zijn merchant acquirer verkrijgt?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-2/95 SDC; C-173/09 Elchinov; C-175/09 AXA UK; C-350/10 Nordea
Specifiek beleidsterrein: FIN mede EZ

Gerelateerde documenten