C-608/17 Holmen

Contentverzamelaar

C-608/17 Holmen

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:    21 december 2017
Schriftelijke opmerkingen:                    07 februari 2018

Trefwoorden: belastingen; moeder-dochterondernemingen

Onderwerp:
-           VWEU (artikelen 49 en 54)

Feiten:

De zaak heeft betrekking op een voorafgaand advies van de adviescommissie voor fiscale vraagstukken (Skatterättsnämnden) waartegen bij verwijzende rechter beroep is ingesteld door zowel verweerder (de belastingdienst; Skatteverket) als verzoekster (Holmen). Verzoekster is de moedermaatschappij van een groep die dochterondernemingen heeft in verschillende landen, waaronder Spanje. Verzoekster bezit alle aandelen in de dochteronderneming (HSH). HSH bezit op haar beurt alle aandelen in enerzijds HPM en anderzijds HPI. Dat deel van de groepsstructuur is opgericht in 2001 en is sindsdien niet gewijzigd. Het Spaanse deel van de Holmen-groep maakte verlies, waarvan het grootste deel voor rekening kwam van HPM. Holmen is nu voornemens de Spaanse activiteit af te wikkelen. De liquidatie werd in 2016 ingeleid met de verkoop van het grootste deel van de activa van HPM aan een externe koper. Het geding heeft betrekking op de vraag of Holmen groepsaftrek mag toepassen op de verliezen van HPM zodra de liquidatie is voltooid. Ten aanzien van de liquidatie moeten twee alternatieven worden onderzocht. Het eerste alternatief is dat HPI, HPM en HSH in hetzelfde belastingjaar en in de aangegeven volgorde worden vereffend. De overige Spaanse eenheden worden daarvóór verkocht aan een externe koper of worden vereffend. Totdat de vereffening van HPI, HPM en HSH is voltooid, vinden er in Spanje geen activiteiten plaats. Het tweede alternatief is dat HSH door HPM wordt overgenomen door middel van een omgekeerde fusie waarna HPM wordt vereffend. Bij deze oplossing worden vóór de vereffening ook eerst alle overige Spaanse eenheden verkocht aan een externe koper of vereffend. Voor beide alternatieven geldt bovendien dat de groep nadat de maatregelen zullen zijn uitgevoerd, niet langer zal beschikken over een onderneming in Spanje. De groep zal daar evenmin via de moedermaatschappij of een andere groepsvennootschap nog activiteiten uitvoeren. Skatterättsnämnden heeft geoordeeld dat Holmen geen recht heeft op groepsaftrek voor de verliezen van HPM als deze wordt geliquideerd overeenkomstig de eerste mogelijkheid. Volgens Skatterättsnämnden mag de onderneming wel groepsaftrek toepassen voor de definitieve verliezen van HPM als deze onderneming overeenkomstig de tweede mogelijkheid wordt geliquideerd. Verzoekster stelt dat fe beperking dat groepsaftrek alleen mogelijk is voor verliezen van rechtstreekse dochterondernemingen, duidelijk afwijkt van de rechtspraak van het Hof (Marks & Spencer). De Zweedse regels zouden een te grote beperking van de vrijheid van vestiging vormen.

Overweging:

Door een groepsoverdracht aan een dochteronderneming die verlies heeft geleden, kan een moedermaatschappij profiteren van de verliezen van haar dochteronderneming. De regels inzake groepsoverdrachten gelden echter niet wanneer de dochteronderneming in Zweden niet belastingplichtig is. Teneinde te voldoen aan de eisen van het Unierecht dat aftrek in bepaalde gevallen ook moet worden toegestaan voor verliezen van een dochteronderneming in andere lidstaten, heeft Zweden regels ingevoerd betreffende de zogenaamde groepsaftrek. De vraag in deze zaak is of de regels inzake groepsaftrek op een dusdanige wijze zijn geformuleerd dat zij aftrek mogelijk maken in alle situaties waarvoor het Unierecht dat voorschrijft. Deze prejudiciële verwijzing betreft ten eerste de vraag of het recht op aftrek kan worden beperkt tot verliezen van rechtstreekse dochterondernemingen. Ten tweede wenst de verwijzende rechter verduidelijking over het belang van belastingregels in de vestigingsstaat van de dochteronderneming voor de beoordeling of de verliezen van de dochteronderneming definitief zijn

Prejudiciële vragen:

1) Is voor het recht van een moedermaatschappij in een lidstaat – dat onder meer volgt uit het arrest Marks & Spencer – om op grond van artikel 49 VWEU definitieve verliezen van een dochteronderneming in een andere lidstaat in aftrek te brengen, vereist dat de dochteronderneming rechtstreeks wordt gehouden door de moedermaatschappij?

2) Moet een verlies ook als definitief worden beschouwd voor het deel dat als gevolg van de regels in de vestigingsstaat van de dochteronderneming niet kon worden verrekend met de winst in die staat in een bepaald jaar, maar kon worden overgedragen zodat het eventueel in een komend jaar kan worden afgetrokken?

3) Moet bij de beoordeling of een verlies definitief is, rekening worden gehouden met de beperkingen die de regels van de vestigingsstaat van de dochteronderneming stellen aan de mogelijkheid voor andere eenheden dan de eenheid die het verlies heeft geleden, het verlies af te trekken?

4) Indien rekening moet worden gehouden met een beperking als bedoeld in de derde vraag, dient dan in aanmerking te worden genomen in welke mate feitelijk door de beperking een deel van de verliezen niet met de winst van een andere eenheid kon worden verrekend?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Marks & Spencer C-446/03; K C-322/11; Commissie/Verenigd Koninkrijk C-172/13; Timac Agro Deutschland C-388/14.

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal; EZK

Gerelateerde documenten