C-608/19 INAIL

Contentverzamelaar

C-608/19 INAIL

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 28 oktober 2019
Schriftelijke opmerkingen: 14 december 2019

Trefwoorden : staatssteun; deminimis

Onderwerp :

- Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun;

 

Feiten:

De onderneming Z heeft een financieringsaanvraag ingediend. Het INAIL (nationaal instituut voor arbeidsongevallen-verzekering) heeft Z’s project goedgekeurd en medegedeeld dat zij een voorschot op de financiering kon krijgen, welk voorschot Z vervolgens heeft aangevraagd. Tijdens het verdere verloop van de procedure bleek dat Z in aanmerking kwam voor de verlening van andere Europese middelen – eveneens staatssteun – voor een bedrag dat, opgeteld bij een andere openbare financiering die Z reeds had verkregen, tot gevolg had dat het plafond voor de-minimissteun van €200.000,- werd overschreden. Z heeft daarop een goedkopere variant van het project ingediend zodat zij onder dit plafond bleef. Het INAIL heeft meegedeeld dat het de financiering niet aan Z kon verlenen, en uitgesloten dat het een gedeeltelijke financiering kon verlenen, tenzij Z volledig van de eerdere financiering afzag. Z heeft bij de rechter in eerste aanleg verzocht om nietigverklaring van dit besluit, en daarbij aan het INAIL te kennen gegeven dat zij van een eerder ontvangen regionale steun had afgezien. Op 06.06.2016 heeft het INAIL bevestigd dat het de financiering niet uitbetaalde omdat het in verordening 1407/2013 vermelde plafond was overschreden, en dat een gedeeltelijke betaling van de steun in strijd zou zijn met artikel 3(7) van deze verordening. Z heeft verzocht ook dit besluit nietig te verklaren. De rechter in eerste aanleg heeft dit beroep toegewezen in het licht van het richtsnoer van de Commissie. De uitkerende overheidsinstantie kan de bijdrage naar evenredigheid verlagen om te voorkomen dat het betrokken plafond wordt overschreden. Het is aan de nationale autoriteiten welke optie de voorkeur verdient, aangezien beide oplossingen – die van de evenredige verlaging en die van de volledige weigering van de steun – in abstracte zin in overeenstemming zijn met de Unieregeling. Daarnaast heeft de rechter in eerste aanleg geoordeeld dat het INAIL in de openbare aankondiging uitdrukkelijk had moeten vermelden dat het een strikte uitlegging gaf aan artikel 3(7) van verordening 1407/2013. Het INAIL is van het vonnis in eerste aanleg in hoger beroep gekomen bij de verwijzende rechter.

 

Overweging:

De verwijzende rechter vraagt om opheldering over de juiste uitlegging van de in verordening 1407/2013 neergelegde regels voor de aanvraag van “de-minimissteun” en de overschrijding van het plafond van €200.000,- voor deze steun, ook wat de mogelijkheid voor de aanvragende onderneming betreft om eventueel corrigerende maatregelen te nemen die nodig zijn om onder dit plafond te blijven. Volgens de verwijzende rechter zijn de bepalingen van verordening 1407/2013 niet doorslaggevend: artikel 3(4) – volgens welke bepaling de steun wordt geacht te zijn “verleend” op het tijdstip waarop de onderneming een wettelijke aanspraak op de steun verwerft, ongeacht de datum waarop de steun wordt betaald – sluit niet uit dat de toepasselijke nationale wet- en regelgeving voorziet in een nader uitgewerkte procedure waarin eveneens vooraf wordt nagegaan of het plafond niet is overschreden (in de zin van artikel 6(3)), en er pas na afloop daarvan sprake van kan zijn dat uiteindelijk een recht op steun is „verworven”.

 

Prejudiciële vraag:

Moeten de regels op het gebied van de steunverlening als bedoeld in de artikelen 3 en 6 van verordening nr. 1407/2013 aldus worden uitgelegd dat het voor de aanvragende onderneming die wegens cumulering met eerder toegekende steun het plafond van toekenbare steun overschrijdt, mogelijk is om – tot de daadwerkelijke betaling van de aangevraagde steun – de financiering te verlagen (door het project te wijzigen of een variant in te dienen) dan wel (gedeeltelijk of volledig) van eerdere, eventueel reeds ontvangen steun af te zien, teneinde onder het steunplafond te blijven? En moeten deze bepalingen aldus worden uitgelegd dat de genoemde mogelijkheden (het indienen van een variant of het afzien van financiering) ook gelden indien zij niet uitdrukkelijk in de nationale regeling en/of de openbare aankondiging inzake de toekenning van steun zijn vermeld?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: EZK;