C-61/23 Екоstroy 

Contentverzamelaar

C-61/23 Екоstroy 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    17 april 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    3 juni 2023

Trefwoorden: boete, vrachtvervoer, tolgeld

Onderwerp: Biedt richtlijn 1999/62 de mogelijkheid tot het opleggen van forfaitaire boetes voor het niet betalen van (de juiste) tol?

Feiten:

Op een tolweg in Bulgarije is een vrachtwagen van verzoeker gesignaleerd, te weten een truck met oplegger met in totaal vijf assen. Het agentschap voor de weginfrastructuur heeft op dezelfde dag via het tolsysteem een tolverklaring verzonden waarin stond dat tol was betaald voor een voertuig van meer dan twaalf ton en met twee assen. Dit laatste wordt niet betwist door verzoeker. Uit het dossier van het voertuig van verzoeker blijkt echter dat het voertuig vijf in plaats van twee assen heeft. Voor de verschillende voertuigen gelden verschillende toltarieven.

Vervolgens is aan verzoeker een boete opgelegd omdat hij niet de tol heeft betaald voor de categorie behorend bij zijn vrachtwagen. Daarnaast dient verzoeker nog een bedrag aan tol te betalen. Verzoeker is er verder op gewezen dat een vrijstelling van de administratieve strafrechtelijke aansprakelijkheid mogelijk is als hij binnen 14 dagen een compenserende heffing betaald. Na de betaling hiervan wordt de boetebeschikking vernietigd en wordt de tolverplichting als voldaan beschouwd.

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de boete en vervolgens hoger beroep ingesteld. Hij stelt zich op het standpunt dat de boete onjuist is.

Overweging:

De verwijzende rechter vraagt zich af of de in het Bulgaarse recht vastgestelde vaste sanctiebedragen, gelet op de mogelijkheid van vrijstelling van de administratieve aansprakelijkheid in geval van betaling van een compenserende heffing in overeenstemming is met het evenredigheidsvereiste van sancties van artikel 9 bis van richtlijn 1999/62. De rechter heeft immers geen invloed op de hoogte van de vastgestelde boete bedragen wanneer hij de rechtmatigheid van de sanctie afhankelijk van de aard, het karakter en de ernst van de inbreuk toetst. Ook kan hij volgens het geldende recht niet vaststellen of het bij het geconstateerde feit om een minder ernstige inbreuk gaat en waarvoor schriftelijke waarschuwingen worden gegeven. De rechter kan derhalve niet rekening houden met de omstandigheden van het individuele geval.

Volgens de verwijzende rechter is de forfaitaire sanctie mogelijk in strijd met artikel 49, derde lid, van het Handvest en is de verplichting tot betaling van een compenserende heffing die niet kan worden bestreden mogelijkerwijs in strijd met artikel 47 van het Handvest.

Prejudiciële vragen:

Moet artikel 9 bis van richtlijn 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 1999 betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen aldus worden uitgelegd dat het hierin neergelegde vereiste van evenredigheid van sancties voor inbreuken op de nationale bepalingen die ter uitvoering van deze richtlijn zijn aangenomen, zich verzet tegen een nationale regeling als aan de orde in het hoofdgeding, die bepaalt dat een forfaitaire geldboete (aan natuurlijke personen of rechtspersonen) kan worden opgelegd voor inbreuken – ongeacht de aard en de ernst ervan – op de voorschriften betreffende de verplichting om vooraf tolgeld voor het gebruik van de nationale wegeninfrastructuur vast te stellen en te betalen, waarbij de mogelijkheid bestaat om van de administratieve strafrechtelijke aansprakelijkheid te worden bevrijd door betaling van een zogenoemde „compenserende heffing”?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-497/15 en C-498/15 (Euro-Team en Spirál-Gép)

Specifiek beleidsterrein: IenW, JenV

Gerelateerde documenten