C-612/14 Naumann (zaak is inmiddels ingetrokken)

Contentverzamelaar

C-612/14 Naumann (zaak is inmiddels ingetrokken)

Prejudiciële hofzaak (zaak is inmiddels ingetrokken)

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraken
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   17 februari 2015
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   3 maart 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   3 april 2015
Trefwoorden: luchtvaart; compensatie luchtvaartpassagiers

Onderwerp
Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91

Verzoeker Stephan Naumann boekt via een touroperator een pakketreis van Wenen naar Hurghada bij verweerster Austrian Airlines, inclusief zitplaatsreservering. De boekingen zijn door verweerster bevestigd. Vertrek gepland op 23 december 2012, 10.00 uur, maar de vlucht wordt pas 24 december om 08.30 uitgevoerd. Verzoeker vraagt om compensatie van € 400 op grond van Vo. 261/2004 plus verdere (advocaat-)kosten. Verweerster is wel bereid de compensatie te betalen maar weigert dat voor wat betreft de advocaatkosten. Verzoeker heeft tegelijkertijd een vordering bij de touroperator neergelegd voor prijsvermindering en ook voor advocaatkosten. Deze worden aan verzoeker vergoed. Verweerster is van die vorderingsactie niet op de hoogte. Verzoeker meent op grond van de Vo. recht op compensatie te hebben en stelt dat verweerster de vergoeding van de touroperator (uit hoofde van de garantie) niet op de compensatie in mindering mag brengen, onder verwijzing naar artikel 3 lid 6 van de Vo. Doel van de Vo. is immers instapproblemen en ongemakken te verminderen. Zowel de touroperator als verweerster zijn hun contractuele verplichting niet nagekomen, en beide hebben dit erkend. Verweerster blijft echter weigeren de compensatie te betalen, op grond van artikel 12 van de Vo. waaruit volgt dat de uit hoofde van deze verordening toegekende compensatie op eventuele verdere compensatie in mindering kan worden gebracht. Dit zou ook in het omgekeerde geval moeten gelden. De rechter in eerste instantie wijst de vordering gedeeltelijk toe (het verschil tussen de van de touroperator ontvangen prijsvermindering en de te ontvangen compensatie). Hij oordeelt dat krachtens artikel 7 van de verordening moet worden uitgegaan van twee verschillende compensatiesystemen, namelijk het recht op compensatie zonder schuld krachtens de Vo. en een recht op prijsvermindering naar burgerlijk recht. Aangezien de Vo. autonoom moet worden uitgelegd kan verzoeker, doordat de compensatie in mindering kan worden gebracht op de vermindering van de prijs van de reis, niet tegelijk zijn recht op vermindering van de prijs van de reis jegens de touroperator uitoefenen én volledige compensatie eisen van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert. Verzoeker gaat tegen dit vonnis in beroep bij de verwijzende rechter. Hij herhaalt dat de van de touroperator ontvangen restitutie berust op het niet volledig uitvoeren van de overeenkomst. Het mag niet zo zijn dat verweerster door deze vergoeding er financieel beter van wordt.

De verwijzende OOS rechter (Handelsgericht Wien) ziet zich genoodzaakt de volgende vragen aan het HvJEU voor te leggen:
1) Moet het recht op compensatie in de zin van artikel 7 (Recht op compensatie) van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91(hierna: „verordening”), worden opgevat als een recht op een vaste schadevergoeding, als een contractuele boete, als een recht op schadevergoeding met het karakter van een straf („punitive damage”), als een recht dat de verbintenis wordt uitgevoerd en gegarandeerd, dan wel als een recht sui generis?
2) Moet het in artikel 12 (Verdere compensatie), lid 1, tweede zin, van de verordening bepaalde dat de uit hoofde van deze verordening toegekende compensatie op eventuele verdere compensatie in mindering kan worden gebracht, aldus worden uitgelegd dat de passagier alleen op verdere compensatie van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoerde, of ook op een verdere compensatie van de touroperator gerechtigd is?
3) Moet het recht van de passagier op verdere compensatie in de zin van artikel 12 (Verdere compensatie) van de verordening aldus worden uitgelegd dat het ook het recht op een prijsvermindering (garantie) wegens vluchtvertraging naar nationaal recht omvat?
4) Kan een naar nationaal recht aan de passagier door de touroperator verleend recht op prijsvermindering (garantie) en/of een recht op compensatie voor vluchtvertraging in mindering worden gebracht (artikel 12 van de verordening) op een door de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, overeenkomstig artikel 7 (Recht op compensatie) van de verordening te verlenen recht op compensatie wegens dezelfde vertraging?
5) Voor zover in mindering kan worden gebracht: kan de luchtvaartmaatschappij dit steeds doen of hangt dit af van de vraag in hoeverre het nationaal recht ze toestaat of de rechter ze als passend beschouwt?
6) Voor zover nationaal recht beslissend is of het ter beoordeling van de rechter staat: moeten door de betaling van de compensatie volgens artikel 7 van de verordening alleen het ongemak en het tijdverlies voor de passagier als gevolg van de vertraging dan wel ook de materiële schade worden vergoed?

Specifiek beleidsterrein: IenM mede EZ

Gerelateerde documenten