C-612/21 Gmina O.

Contentverzamelaar

C-612/21 Gmina O.

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    29 december 2021
Schriftelijke opmerkingen:                    15 februari 2022

Trefwoorden : Gemeente, btw-plichtige, onroerende goederen, energiebronnen

Onderwerp :

Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

Feiten:

De gemeente O. (gemeente) heeft verzocht om uitlegging van de belastingwetgeving in een individuele zaak betreffende de btw en de vraag of zij voor diensten in verband met de installatie van HEB-systemen als btw-plichtige moet worden aangemerkt. De gemeente heeft samen met drie andere gemeenten een partnerschapsovereenkomst voor een project betreffende de installatie van HEB-systemen op het grondgebied van deze vier gemeenten gesloten. In het kader van het project zullen op de onroerende goederen van bewoners en rechtspersonen fotovoltaïsche panelen, luchtwarmtepompen voor de verwarming van proceswater en zonnecollectoren worden geïnstalleerd. De gemeente heeft overeenkomsten gesloten met natuurlijke personen die de eigenaren van dergelijke onroerende goederen zijn. Deze eigenaren sluiten zich krachtens de overeenkomst met de gemeente vrijwillig bij het project aan. De gemeente heeft de directeur van de belastingdienst gevraagd of de door de vastgoedeigenaren betaalde eigen bijdrage en de door de gemeente verkregen subsidie aan de btw zullen worden onderworpen, gelet op het feit dat de gemeente met betrekking tot de installatie van de HEB-systemen niet als btw-plichtige optreedt. Volgens haar zijn de verrichte diensten niet aan de btw onderworpen, omdat zij worden verricht in het kader van een publiekrechtelijke regeling en niet in het kader van een economische activiteit. Bijgevolg vormen de eigen bijdrage en de subsidie geen vergoeding voor belastbare diensten.

Overweging:

De verwijzende rechter is van oordeel dat, alvorens te onderzoeken of de betreffende verrichting binnen de uitoefening van het overheidsgezag valt, moet worden nagegaan of de gemeente een economische activiteit uitoefent. Zoals volgt uit vaste rechtspraak van het Hof, toont een analyse van de btw-richtlijn aan dat de regel inzake behandeling als niet-belastingplichtige slechts geldt indien aan twee cumulatieve voorwaarden is voldaan, te weten de uitoefening van activiteiten door een openbaar lichaam en de uitoefening van die activiteiten als overheid. Om vast te stellen of de gemeente op het onderzochte gebied een economische activiteit uitoefent, moet worden nagegaan of de handelingen onder bezwarende titel worden verricht. Volgens de rechtspraak van het Hof wordt een dienst enkel „onder bezwarende titel verricht wanneer tussen de verrichter en de ontvanger van de dienst een rechtsbetrekking bestaat waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld, en de door de dienstverrichter ontvangen vergoeding de werkelijke tegenwaarde vormt voor de aan de ontvanger verleende dienst. Het feit dat een economische handeling wordt uitgevoerd tegen een hogere of een lagere prijs dan de kostprijs is niet relevant voor de kwalificatie van een handeling als een „handeling onder bezwarende titel”. Opgemerkt zij evenwel dat de gemeente het project grotendeels met de ontvangen subsidie financiert, zodat ook de eigen bijdrage van de gemeente niet-gelijkwaardig met de installatiekosten is. De verwijzende rechter vraagt zich af of in deze zaak sprake is van asymmetrie. De verwijzende rechter vestigt tevens de aandacht op de niet-marktconforme transactievoorwaarden. De vastgoedeigenaren hebben aan de gemeente een deel van het voor de installatie van het HEB-systeem onontbeerlijke onroerende goed ter beschikking gesteld. Het toezicht op het project zal worden uitgeoefend door een via een openbare aanbesteding geselecteerde inspecteur van de toezichtdienst. De twijfel rijst of niet de gemeente veeleer dan de vastgoedeigenaar de als consument optredende eindafnemer is. In het geval dat de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, vraagt de verwijzende rechter zich af of de Europese financiering die de gemeente voor de tenuitvoerlegging van de HEB-projecten ontvangt, moet worden opgenomen in de maatstaf van heffing in de zin van artikel 73 van de btw-richtlijn.

Prejudiciële vragen:

1. Moeten de bepalingen van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1, zoals gewijzigd), en met name artikel 2, lid 1, artikel 9, lid 1, en artikel 13, lid 1, ervan, aldus worden uitgelegd dat een gemeente (overheidsinstantie) handelt als btw-plichtige wanneer zij een project uitvoert dat tot doel heeft het aandeel hernieuwbare energiebronnen te vergroten, waarbij zij zich er krachtens een privaatrechtelijke overeenkomst met vastgoedeigenaren toe verbindt systemen voor hernieuwbare energiebronnen op hun vastgoed te installeren en de eigendom van die systemen na verloop van een bepaalde periode aan hen over te dragen?

2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: moeten de Europese subsidies die de gemeente (overheidsinstantie) voor de uitvoering van de projecten inzake hernieuwbare energiebronnen ontvangt in de maatstaf van heffing in de zin van artikel 73 van deze richtlijn worden opgenomen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-174/14), Gemeente Borsele en Staatssecretaris van Financiën (C-520/14), C en C (C-573/18 en C-574/18), Commissie/Duitsland (C-144/02),

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal