C-616/17

Contentverzamelaar

C-616/17

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:    13 december 2017
Schriftelijke opmerkingen:                    29 januari 2018

Trefwoorden: volksgezondheid; gewasbeschermingsmiddelen

Onderwerp:
-           Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (hierna: verordening).

Feiten:

Verweerders hebben in meerdere winkels flessen onkruidverdelgers met glyfosaat (Roundup) bewerkt met spuitbussen verf. Verweerders zijn vrijwillige maaiers van genetisch gemodificeerde gewassen. Bij het politieverhoor wezen verweerders erop dat de middelen die glyfosaat bevatten zich sinds 01.01.2017 achter slot en grendel moesten bevinden en dat de verkoper de koper van die middelen in kennis moest stellen dat glyfosaat een kankerverwekkende stof was. Verweerders gaven aan een punt te willen maken met hun acties aangezien de winkels zich niet aan de regelgeving hielden. Glyfosaat is een breed werkende werkzame stof ter verdelging van onkruid. De Europese Autoriteit voor voedselzekerheid (EFSA) heeft in november 2015 geadviseerd dat het onwaarschijnlijk is dat glyfosaat genotoxisch / kankerverwekkend is. In maart 2017 heeft de ECHA onder dezelfde omstandigheden als de EFSA een advies uitgebracht waarbij het risico van kanker wordt afgewezen. Echter, uit de publicatie van interne documenten van MONSANTO, en andere wetenschappelijke onderzoeken, blijkt dat Roundup wél een genotoxische gehalte heeft. Op 29.05.2017 heeft een wetenschappelijk onderzoeker de Europese Commissie via haar voorzitter Jean-Claude Juncker op de hoogte gebracht van de bijzonder zorgwekkende resultaten van de studies over de gevaarzetting van glyfosaat. De verschillende uitkomsten zijn te wijten aan methodologische verschillen van de onderzoeken. Zo geschiedt de beoordeling op Europees niveau binnen twee jaar, maar heeft deze slechts betrekking op het molecuul dat de aanvrager als ‘werkzame stof’ kwalificeert (voor Roundup wordt alleen het molecuul glyfosaat getest, hoewel dat maar 30-45% van het eindproduct uitmaakt) waarbij met name de toxicologie bij langdurige blootstelling niet wordt onderzocht en geen bloedmonster wordt genomen van dieren die daaraan worden blootgesteld. Op grond van de verordening worden de werkzame stoffen afzonderlijk stuk voor stuk onderzocht zonder rekening te houden met het cocktail-effect van de combinatie van verschillende werkzame middelen bij de samenstelling van een pesticide. Dit effect waarmee wordt beoogd een middel doeltreffender te maken door verschillende bestanddelen te combineren, wordt door de verordening genegeerd, terwijl talloze wetenschappers benadrukken dat blootstelling aan verschillende werkzame stoffen die worden samengevoegd, een cocktail-effect doet ontstaan met een tot 1.000 keer sterkere – wellicht schadelijke – uitwerking dan wanneer aan één enkele stof wordt blootgesteld, en dat het cocktail-effect van Roundup duizend keer schadelijker is dan het enkele molecuul glyfosaat. Op de terechtzitting hebben de verweerders het Tribunal verzocht om het Hof een verzoek om een prejudiciële beslissing voor te leggen, de openbare aanklager heeft zich bij dat verzoek aangesloten, waarbij hij benadrukte dat commerciële middelen op basis van glyfosaat (Roundup) een gevaar konden zijn voor de gezondheid van de mens en voor het milieu, en dat die omstandigheid, mits bewezen, gelet op het opportuniteitsbeginsel, hem ertoe had kunnen brengen om tegen verdachten geen vervolging in te stellen. Deze zienswijze is door het Tribunal overgenomen.

Overweging:

Leidt de onderzoeksmethode, zoals vervat in de verordening, niet ertoe dat duidelijk geen rekening gehouden wordt met het werkelijke risico voor de mens en het milieu, die aan het eindproduct zoals dat in de handel wordt gebracht, maar zonder voldoende te zijn getest, worden blootgesteld, terwijl uit een aantal studies mogelijkerwijs blijkt dat het eindproduct werkzamer en schadelijker is dan het afzonderlijk geteste molecuul glyfosaat? Maakt de verordening het voor de fabrikanten juist niet mogelijk te voorkomen dat de uitwerking van een cocktail-effect wordt beoordeeld?

Prejudiciële vragen:

1. Is verordening [(EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad; hierna: „Europese verordening”] in overeenstemming met het voorzorgsbeginsel, wanneer deze verordening nalaat precies te definiëren wat een werkzame stof is, waarbij het aan de aanvrager wordt overgelaten wat hij in zijn middel als werkzame stof wil vermelden, en hij de mogelijkheid heeft het gehele dossier van zijn aanvraag op een enkele stof te richten terwijl zijn in de handel gebracht eindproduct uit verschillende stoffen bestaat?

2. Worden het voorzorgs- en onpartijdigheidsbeginsel bij de toelating voor het in de handel brengen gewaarborgd, wanneer de voor het onderzoek van het dossier noodzakelijke testen, onderzoeken en beoordelingen alleen door de aanvragers die bij hun presentatie partijdig kunnen zijn, worden uitgevoerd,

zonder enige onafhankelijke contra-expertise en zonder dat de verslagen van de aanvragen tot toelating openbaar worden gemaakt onder voorwendsel dat het bedrijfsgeheim moet worden beschermd?

3. Is de Europese verordening in overeenstemming met het voorzorgsbeginsel, wanneer daarin geen rekening wordt gehouden met het feit dat er vele werkzame stoffen zijn en zij gecombineerd worden gebruikt, in het bijzonder wanneer deze verordening niet voorziet in een volledig specifiek onderzoek op Europees niveau van de combinatie van werkzame stoffen binnen eenzelfde middel?

4. Is de Europese verordening in overeenstemming met het voorzorgsbeginsel, wanneer de hoofdstukken 3 en 4 van deze verordening de pesticiden in de commerciële formulering waarin zij in de handel zijn gebracht en waaraan de consumenten en het milieu worden blootgesteld, vrijstellen van toxiciteitsonderzoeken (genotoxiteitsonderzoeken, carcinogeniteitsonderzoeken, onderzoek van de hormoonontregelende eigenschappen, etc.), en deze slechts aan summiere testen die altijd door de aanvrager worden verricht, onderwerpen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: VWS; EZK