C-618/16

Contentverzamelaar

C-618/16

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   23 januari 2017
Concept schriftelijke opmerkingen:       9 februari 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   9 maart 2017

Trefwoorden: sociale zekerheid (bijstandsuitkering); vrij werknemersverkeer

Onderwerp: - VWEU artikel 45 (vrij verkeer werknemers);

- verordening nr. 492/2011 van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie;

- Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG (enz) .

Verzoeker is POL burger en sinds 2008 in het VK. In de periode 07-07-2009 – 05-01-2011 werkt hij ongeregistreerd waarna hij een werknemersregistratiecertificaat ontvangt in het kader van de Accession State Worker Registration Scheme. Vervolgens werkt hij 2 maanden en 6 dagen geregistreerd, maar het dienstverband wordt dan wegens letsel (niet tijdens werk opgelopen maar wel leidend tot arbeidsongeschiktheid) beëindigd. Hij laat vaststellen dat hij onvrijwillig werkloos is geworden en laat zich als werkzoekende registreren. Vanaf 20-03-2011 krijgt hij een uitkering voor werkzoekenden. Op 20-10-2011 vraagt verzoeker (wegens zijn beperking) een werk- en bijstandsuitkering aan maar die wordt door verweerder (VK MinSZW) geweigerd omdat verzoeker niet 12 maanden ononderbroken geregistreerd werk heeft verricht, zoals vereist in de ‘A8-bepalingen’ opgesteld voor de burgers van nieuw toegetreden EULS (de ‘Laken-10’). Verzoeker gaat in beroep die het besluit van verweerder bevestigt, waarna hij in hoger beroep gaat bij de verwijzende rechter.

Bij de verwijzende VK rechter (Upper Tribunal) beroept verzoeker zich op artikel 7.3 van de burgerschapsRL 2004/38 waarmee hij zijn status als ‘werknemer’ zou hebben behouden. Hij stelt dat A8-bepalingen in strijd zijn met het EUrecht: die hebben voor burgers van nieuwe EULS verlies van de status van werknemer tot gevolg. Afwijking van het beginsel van vrij werknemersverkeer moet beperkt worden uitgelegd. Verweerder stelt dat de A8-bepalingen met EUrecht verenigbaar zijn en hij wijst op de bepaling in het toetredingsverdrag van POL waarin een periode van 12 maanden wordt genoemd als drempel voor de opbouw van rechten.

De verwijzende rechter ziet een uiterst moeilijke unierechtelijke kwestie die nog niet eerder door het HvJEU is behandeld. Hij vindt het dan ook noodzakelijk de volgende vragen aan het HvJEU voor te leggen:

1) Was het lidstaten op grond van bijlage XII bij het toetredingsverdrag toegestaan om Poolse onderdanen uit te sluiten van de voordelen die aan artikel 7, lid 2, van de werknemersverordening en artikel 7, lid 3, van de burgerschapsrichtlijn worden ontleend, wanneer een werknemer, hoewel hij, zij het te laat, had voldaan aan de nationale eis om zijn tewerkstelling te laten registreren, nog niet gedurende een ononderbroken aangemelde periode van twaalf maanden had gewerkt?

2) Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, kan een werknemer met de Poolse nationaliteit in de omstandigheden als bedoeld in vraag 1 zich dan beroepen op artikel 7, lid 3, van de burgerschapsrichtlijn, dat het behoud van de status van werknemer betreft?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: SZW