C-619/16

Contentverzamelaar

C-619/16

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   24 januari 2017
Concept schriftelijke opmerkingen:       10 februari 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   10 maart 2017

Trefwoorden: ambtenaar; sociale zekerheid; recht op uitbetaling vakantie na contractbeëindiging

Onderwerp: - richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk;

- richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd.

Verzoeker werkt sinds 13-05-2008 bij Land Berlin (verweerder) als juridisch stagiaire met een publiekrechtelijke opleidingsovereenkomst. Op 28-05-2010 legt hij het afsluitende examen af waarmee zijn stage is afgelopen en de overeenkomst wordt beëindigd. Hij heeft ervoor gekozen vanaf 01-01-2010 geen vakantie op te nemen. Op 18-12-2010 vraagt hij een financiële compensatie voor de niet opgenomen vakantiedagen. Dit wordt afgewezen omdat de deelstaat een dergelijk recht niet kent en verzoeker niet in de onmogelijkheid heeft verkeerd zijn verlof in 2010 op te nemen. Verzoekers bezwaar wordt afgewezen waarna hij in beroep gaat bij het Verwaltungsgericht Berlin dat het beroep verwerpt. De rechter verwijst daarbij naar arrest in de zaken C-350/06 en C-520/06 waarin het HvJEU onder meer wijst op de door de EULS te bepalen voorwaarden waaronder het recht op vakantie met behoud van loon kan worden uitgeoefend. De zaak ligt nu in hoger beroep bij de verwijzende rechter. Verzoeker beroept zich daarbij op artikel 7 van RL 2003/88 waarbij niet van belang zou zijn dat hij niet om verlof heeft gevraagd. Een financiële compensatie geeft de werknemer de mogelijkheid na het einde van het dienstverband een betaalde rustperiode te nemen. Verweerder blijft erbij dat niets in de weg stond voor verzoeker zijn verlof tijdig op te nemen.

De verwijzende DUI rechter (Oberverwaltungsgericht Berlin-Brandenburg) gaat ervan uit dat verzoeker zich voor financiële compensatie enkel rechtstreeks op artikel 7.2 van RL 2003/88 kan beroepen daar deze bepaling niet in nationaal recht is omgezet en er geen andere nationale regeling bestaat waarin dit recht is geregeld. Verzoeker voldoet aan de in artikel 7.2 gestelde voorwaarden. Hij vraagt zich echter af of verzoeker gezien het feit dat hij vrijwillig van zijn recht heeft afgezien een beroep op compensatie kan doen. Dit zou slechts anders zijn, zoals het Verwaltungsgericht oordeelde, indien hij om redenen buiten zijn wil niet in staat was zijn recht uit te oefenen. De verwijzende rechter twijfelt echter of deze voorwaarde nog steeds geldt gezien de vaste rechtspraak van het HvJEU dat het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon als een bijzonder belangrijk beginsel van sociaal recht van de EU moet worden beschouwd, zoals neergelegd in het Handvest grondrechten artikel 31.2. Hij wijst erop dat het HvJEU in arrest Schultz-Hoff tevens heeft aangegeven dat het EULS niet is toegestaan voorwaarden te verbinden aan een uitdrukkelijk aan werknemers toegekend recht. Aangezien verzoeker in casu kon voorzien wanneer zijn dienstverband zou eindigen kon hij gebruik maken van de in artikel 7.1 gegeven uitzondering een financiële vergoeding te vragen in plaats van het opnemen van vakantiedagen binnen zijn contract. Er is dus geen sprake van afkoop of afstand om financiële redenen. Hij legt de volgende vragen aan het HvJEU voor:

1. Dient artikel 7, lid 2, van richtlijn 2003/88/EG aldus te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen nationale bepalingen of gebruiken op grond waarvan een werknemer bij de beëindiging van zijn dienstverband geen recht heeft op een financiële compensatie indien hij niet heeft verzocht om toekenning van de jaarlijkse vakantie met behoud van loon, hoewel hij daartoe de mogelijkheid had?

2. Dient artikel 7, lid 2, van richtlijn 2003/88/EG aldus te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen nationale bepalingen of gebruiken op grond waarvan een werknemer bij de beëindiging van zijn dienstverband enkel recht heeft op een financiële compensatie wanneer hij om redenen buiten zijn wil niet in staat was zijn recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon uit te oefenen vóór het einde van dit dienstverband?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-124/05 FNV; C-350/06 en C-520/06 Schultz/Hoff e.a.; C-214/10 KHS; C-118/13 Bollacke; C-341/15 Maschek

Specifiek beleidsterrein: BZK en SZW