C-620/19 J & S Service

Contentverzamelaar

C-620/19 J & S Service

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 11 oktober 2019
Schriftelijke opmerkingen: 27 november 2019

Trefwoorden : AVG; belastingdienst; faillissement

Onderwerp :

- Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (hierna: AVG);

 

Feiten:

Verzoeker is curator. Hij verzoekt de belastingautoriteit om fiscale informatie over de failliete schuldenaar, een zogenoemde “Unternehmergesellschaft”, om een faillissementspauliana te kunnen toetsen. De faillissementspauliana houdt in dat de curator ten behoeve van de boedel elke rechtshandeling die de schuldenaar onverplicht heeft verricht voor het faillissement en waarvan de schuldenaar wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van de schuldeiser het gevolg zou zijn, kan vernietigen.

Dit verzoek werd door de Duitse belastingdienst afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep werd door de bestuursrechter in eerste aanleg in wezen toegewezen. Het hoger beroep van verweerder (Land Nordrhein-Westfalen) werd door de hoogste bestuursrechter van de deelstaat afgewezen: het recht op informatie wordt volgens deze rechter niet terzijde geschoven door sectorspecifieke regelingen binnen het fiscale procesrecht noch staan uitsluitingsgronden hieraan in de weg. De gevraagde informatie is weliswaar feitelijk gezien beschermd in het kader van het belastinggeheim, maar deze hoeven ten opzichte van de curator niet geheim te worden gehouden, net zo min als ten opzichte van de betrokkene om wiens fiscale situatie het gaat. De curator kan van de failliete schuldenaar inlichtingen verlangen over alle omstandigheden die betrekking hebben op de procedure. De verplichting van de schuldenaar om hieraan mee te werken, omvat ook de verplichting de belastingdienst vrij te stellen van diens geheimhoudingsplicht; zijn belang bij geheimhouding moet in zoverre wijken, aldus deze rechter. In het door de appelrechter op grond van het principiële belang van de zaak toegestane beroep tot “Revision” handhaaft verweerder zijn vordering tot afwijzing van de eis.

 

Overweging:

De AVG is niet rechtstreeks van toepassing in casu; het gaat noch om (fiscale) persoonsgegevens van een natuurlijke persoon, noch om een recht van inzage van de betrokken persoon uit hoofde van het recht inzake gegevensbescherming. De positie van betrokkene op grond van het recht inzake gegevensbescherming is een hoogstpersoonlijk recht dat geen onderdeel wordt van de failliete boedel en om die reden niet wordt geraakt door de overgang van de beheers- en beschikkingsbevoegdheid op de curator overeenkomstig §80(1) van de Duitse faillissementswet (InsO). Het Hof heeft echter herhaaldelijk zijn bevoegdheid om een uniforme uitlegging van het Unierecht te waarborgen, bevestigd in situaties waarin de feiten van het hoofdgeding buiten de werkingssfeer van het Unierecht vielen, maar waarin deze Unierechtelijke bepalingen rechtstreeks en onvoorwaardelijk toepasselijk waren gemaakt doordat het nationale recht naar de inhoud ervan verwees (C-3/04 en C-583/10). Aan deze voorwaarden is hier voldaan. De prejudiciële vragen zijn relevant voor de beslechting van de zaak. Van de beantwoording van deze vragen hangt af of het beroep tot “Revision” van verweerder kans van slagen heeft. Deze behoeven verduidelijking door het Hof, aangezien het antwoord op deze vragen niet in zijn rechtspraak te vinden is noch voor de hand ligt. Met betrekking tot de prejudiciële verwijzing en de afzonderlijke prejudiciële vragen zijn de volgende overwegingen van belang:

 

Prejudiciële vragen:

1. Dient artikel 23, lid 1, onder j), van verordening (EU) 2016/679 ook ter bescherming van de belangen van belastingautoriteiten?

2. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, valt onder de formulering „inning van civielrechtelijke vorderingen” ook het verweer van de belastingautoriteit tegen civielrechtelijke vorderingen en moeten die reeds zijn ingesteld?

3. Is het op grond van de regeling in artikel 23, lid 1, onder e), van verordening (EU) 2016/679 ter bescherming van een wezenlijk financieel belang van een lidstaat op fiscaal gebied toegestaan dat het recht van inzage in de zin van artikel 15 van verordening (EU) 2016/679 wordt beperkt om een tegen de belastingautoriteit ingestelde civielrechtelijke faillissementspauliana af te weren?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-3/04; C-583/10;

Specifiek beleidsterrein: JenV; FIN-fiscaal;