C-627/17 ZSE Energia

Contentverzamelaar

C-627/17 ZSE Energia

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:    25 december 2017
Schriftelijke opmerkingen:                    11 februari 2018

Trefwoorden: procedureel;

Onderwerp:
-           Verordening (EG) nr. 861/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen;

Feiten:

De verwijzende rechter behandelt momenteel een aantal procedures waarvan de juridische aard onzeker is. De rechter en verzoeker zijn het meer bepaald oneens over de vraag of dergelijke procedures binnen de werkingssfeer van verordening 861/2007 vallen. Verzoeker heeft bij de rechtbank een schuldvordering (vorderingsformulier) ingediend en daarbij formulier A van Bijlage I bij verordening 861/2007 gebruikt.  Onderdeel 2 van dat formulier is twee keer ingevuld, met de gegevens van een ‘verzoekende partij 1’ en die van een ‘verzoekende partij 2’. De vennootschap ZSE Energia, a.s., met zetel in de Slowaakse Republiek, was als verzoekende partij 1 aangeduid, terwijl de vennootschap ZSE Energia CZ s.r.o. als verzoekende partij 2 was aangeduid. De onderdelen 7.1, 7.2, 7.3 en 7.4 bevatten een specificatie van het voorwerp van de in geding zijnde schuldvordering – de hoofdsom van €423,74, de proceskosten en de contractuele moratoire rente tegen 0,05% per dag vanaf 15.01.2015. In onderdeel 8 (nadere gegevens over de vordering), werd echter enkel de veroordeling van de verweerder tot betaling van de schuldvordering aan verzoekende partij 1 gevorderd. In het vorderingsformulier werd bovendien gepreciseerd dat verzoekende partij 2 op 13.09.2016 met verzoekende partij 1 een commissieovereenkomst had gesloten. In die raamovereenkomst was bepaald dat verzoekende partij 2 zich ertoe verbond bepaalde schuldvorderingen van verzoekende partij 1 te beheren, in te vorderen en te liquideren, waaronder de schuldvorderingen op verweerder. Verzoekende partij 2 had voor haar diensten recht op een vergoeding van 3% van het totaal van de ingevorderde schuldvorderingen. Op basis daarvan heeft verzoekende partij 2, met een apart document als bijlage bij het vorderingsformulier, aan de rechtbank meegedeeld als interveniënte deel te nemen aan de lopende procedure aangezien zij een juridisch belang had bij de uitkomst van de procedure. De rechtbank heeft met behulp van formulier B aan beide verzoekende partijen verzocht om het vorderingsformulier te corrigeren. Zij wees erop dat terwijl het vorderingsformulier de gegevens van de twee verschillende verzoekende partijen bevatte, onderdeel 8 enkel een vordering tot betaling van schuldvordering aan verzoekende partij 1 vermeldde. De rechter betwijfelde daarom dat verzoekende partij 2 de hoedanigheid van verzoeker in de eigenlijke zin van het woord had verworven en vroeg dat ofwel enkel verzoekende partij 1 op het vorderingsformulier zou worden vermeld, ofwel in het formulier zou worden verduidelijkt welke schuld aan verzoekende partij 2 diende te worden betaald. In antwoord op dat verzoek heeft verzoekende partij 1 een gecorrigeerd formulier A ingediend dat enkel ZSE Energia a.s. (de oorspronkelijke verzoekende partij 1) als ‘verzoekende partij’ vermeldde. De oorspronkelijke verzoekende partij 2 werd in het vorderingsformulier uitdrukkelijk enkel als ‘interveniënte’ aangeduid.

Overweging:

De eerste vraag betreft in wezen de uitlegging van het begrip ‘grensoverschrijdende zaak’ als bedoeld in artikel 3(1) van verordening 861/2007. Daaronder wordt verstaan een zaak waarin ten minste een van de partijen haar woonplaats heeft in een andere lidstaat dan de lidstaat van het aangezochte gerecht. Verordening 861/2007 bepaalt echter niet wat onder het begrip ‘partij’ moet worden verstaan. De situatie is nog ingewikkelder door de onduidelijke formulering van de Slowaakse versie van de tekst van de verordening, die op verschillende plaatsen afwijkt van de standaardterminologie van het procesrecht en op een onbegrijpelijke manier de begrippen ‘schuldvordering’ en ‘vordering tot betaling van de schuldvordering/vorderingsformulier’ door elkaar haalt. Als het begrip ‘partij’ als bedoeld in artikel 3(1) van verordening 861/2007 enkel verwijst naar ‘verzoekende partij – schuldeiser’ en naar ‘verwerende partij – schuldenaar’, om het grensoverschrijdende karakter van de zaak te beoordelen, dan zijn enkel de woonplaats van die partijen en de zetel van het aangezochte gerecht relevant.


Prejudiciële vragen:
1. Dient het begrip „een van de partijen” als bedoeld in artikel 3, lid 1, van verordening (EG) nr. 861/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aldus te worden uitgelegd dat het ook de „interveniënt” omvat, te weten een persoon die aan de procedure deelneemt, die noch de verzoekende partij (eiser) noch de verwerende partij (verweerder) is, maar in de procedure optreedt om het betoog van de verzoekende partij (eiser) of de verwerende partij (verweerder) te ondersteunen?

2. Voor het geval de „interveniënt” niet als een „partij” in de zin van artikel 3, lid 1, van verordening nr. 861/2007 kan worden beschouwd: valt een bij formulier A in bijlage I van verordening nr. 861/2007 ingeleide procedure tussen de verzoekende partij (eiser) en de verwerende partij (verweerder), overeenkomstig artikel 2, lid 1, juncto artikel 3, lid 1, van verordening nr. 861/2007 binnen de werkingssfeer van die verordening, wanneer zij hun woonplaats in dezelfde lidstaat als die van het aangezochte gerecht hebben en enkel de „interveniënt” zijn woonplaats in een andere lidstaat heeft?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: ERGO Poist’ovňa C-48/16.

Specifiek beleidsterrein: JenV
 

Gerelateerde documenten