C-628/17 Orange Polska

Contentverzamelaar

C-628/17 Orange Polska

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:    3 januari 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    20 februari 2018

Trefwoorden: oneerlijke handelspraktijken

Onderwerp:

-           Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad;

Feiten:

Verzoeker (Orange Polska) sluit met consumenten overeenkomsten betreffende het verrichten van telecommunicatiediensten en brengt wijzigingen in de voorwaarden van de overeenkomst, onder meer bij verkoop op afstand (online en telefonisch). Verzoeker heeft op zijn webpagina modelovereenkomsten opgenomen, die voor consumenten in de eerste fase van het opgeven van een bestelling via een speciale link toegankelijk waren. Verzoeker eiste voor de totstandkoming van de overeenkomst en de aanvang van de dienst dat de consument de overeenkomst betreffende het verrichten van telecommunicatie-diensten tijdens het bezoek van de koerier ondertekende. Wanneer tijdens het bezoek geen ondertekening plaatsvond, had dat tot gevolg dat er geen overeenkomst werd gesloten, en dat de consument ofwel zich naar een vast verkooppunt moest begeven ofwel opnieuw een bestelling moest opgeven. De autoriteit voor mededingings- en consumentenbescherming (hierna: autoriteit) heeft bij beschikking van 30.12.2010 vastgesteld dat de ondernemer een praktijk toepast die de collectieve belangen van de consumenten aantast. De consument zou in zijn beslissingsvrijheid worden gehinderd aangezien hij een besluit over de overeenkomst moet nemen in aanwezigheid van de koerier, zonder dat hij ongehinderd kennis kan nemen van de inhoud daarvan. De autoriteit stelde dat deze handelwijze een oneerlijke handelspraktijk vormde en heeft het staken van de toepassing ervan gelast. Bij vonnis van 24.10.2014 werd bij vonnis van de rechter in eerste aanleg de bestreden beschikking nietig verklaard. Hier heeft de autoriteit hoger beroep tegen ingesteld bij de rechter in tweede aanleg. Bij vonnis van 04.03.2017 is het hoger beroep verworpen. Volgens de rechter in tweede aanleg bestond er op grond van de door de rechter in eerste aanleg correct vastgestelde feiten geen aanleiding voor de vaststelling dat de ondernemer de consumenten ongepast beïnvloedt. De autoriteit heeft hier beroep in cassatie tegen ingesteld.

Overweging:

Bij de verwijzende rechter zijn twijfels gerezen met betrekking tot de uitlegging van artikel 8 juncto artikel 2j en en artikel 9 van richtlijn 2005/29/EG. De twijfels betreffen vooral de inhoud van het begrip “onrechtmatige beïnvloeding” in artikel 2j van richtlijn 2005/29/EG. In aanmerking genomen dat de harmonisatie van de nationale bepalingen op grond van richtlijn 2005/29/EG volledig is, dat het Hof tot nog toe niet heeft verduidelijkt hoe deze bepalingen moeten worden uitgelegd en dat de autoriteit in het beroep in cassatie heeft verzocht om een prejudiciële vraag voor te leggen, alsmede gelet op de voor het Hof aanhangige prejudiciële vraag in zaak C-54/17, heeft de verwijzende rechter besloten dat hij noch de leer van de acte clair, noch de leer van de acte éclairé kan toepassen. Aangezien de beoordeling of de in dit geding vastgestelde feiten toereikend zijn om het gedrag van de ondernemer als een agressieve handelspraktijk aan te merken, afhangt van de uitlegging van de bovengenoemde bepalingen van richtlijn 2005/29/EG, wordt het gerechtvaardigd geacht de onderhavige vraag voor te leggen met het oog op een prejudiciële beslissing.

Prejudiciële vragen:

Moet artikel 8 juncto artikel 9 en artikel 2, onder j), van richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PB 2005, L 149, blz. 22) aldus worden uitgelegd dat het gebruik door een ondernemer van een model voor het sluiten van overeenkomsten op afstand betreffende het verrichten van telecommunicatiediensten, waarbij een consument het definitieve besluit over de transactie moet nemen in aanwezigheid van de koerier die de modelovereenkomsten [algemene voorwaarden] overhandigt, als een agressieve handelspraktijk door ongepaste beïnvloeding moet worden aangemerkt, en wel:

a) altijd, wanneer de consument bij het bezoek van de koerier niet ongehinderd kennis kan nemen van de inhoud van de modelovereenkomsten;
b) dan wel alleen wanneer de consument niet vooraf en individueel (bijvoorbeeld op zijn e-mailadres of op zijn woonadres) alle modelovereenkomsten heeft ontvangen, ook wanneer hij voor het bezoek van de koerier zelf kennis heeft kunnen nemen van de inhoud ervan op de website van de ondernemer;
c) of alleen wanneer bijkomende vaststellingen erop wijzen dat door deze ondernemer of in zijn opdracht oneerlijke handelingen zijn verricht om de beslissingsvrijheid van de consument met betrekking tot het te nemen besluit over de transactie te beperken?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-54/17

Specifiek beleidsterrein: EZK

Gerelateerde documenten