C-63/18

Contentverzamelaar

C-63/18

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).


Termijnen: Motivering departement:    28 maart 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    14 mei 2018

Trefwoorden: aanbesteding

Onderwerp:

-           Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG;
-           VWEU artikel 71;

Feiten:

Bij een aankondiging van aanbesteding die is gepubliceerd in het Publicatieblad van de Italiaanse republiek en in het Publicatieblad van de Europese Unie, heeft verweerder (Autostrade per l’Italia) een niet-openbare aanbesteding uitgeschreven voor de uitvoering van werkzaamheden ter uitbreiding van autosnelweg voor een basisaanbestedingsbedrag van €85.211.216,84 exclusief btw. Verzoekster (Vitali), die van de aanbesteding was uitgesloten vanwege overschrijding van het percentage van 30% dat als limiet voor onderaanneming is vastgesteld in wetsbesluit nr. 50/2016, heeft beroep ingesteld tegen deze uitsluiting bij de verwijzende rechter. Bij deelbeslissing van 05.01.2018 heeft de verwijzende rechter alle door verzoekster aangevoerde grieven afgewezen, behalve die waarmee zij betoogt dat de limiet die in de bovengenoemde nationale bepaling wordt gesteld aan de omvang van de onderaanneming niet in overeenstemming is met het Unierecht, aangezien dat niet voorziet in een kwantitatieve beperking voor onderaanneming. Verzoekster voert aan dat het Unierecht geen enkele limiet stelt aan de omvang van onderaanneming en dus in de weg staat aan de nationale bepaling op grond waarvan het aandeel van onderaanneming ten hoogste 30% van de totale waarde van de opdracht voor werken mag bedragen.

Overweging:

Vergelijking tussen de nationale bepalingen op het vlak van onderaanneming en het recht van de Europese Unie roept bij de verwijzende rechter twijfels op aangaande de verenigbaarheid van artikel 105(2) van wetsbesluit nr. 50/2016 met de beginselen en de regels zoals die volgen uit de artikelen 49 VWEU en 56 VWEU en uit artikel 71 van richtlijn 2014/24. Een algemene beperking van onderaanneming tot 30% van het totaalbedrag van de opdracht kan toegang van kleine en middelgrote ondernemingen tot overheidsopdrachten moeilijker maken, en belemmert zo de uitoefening van de vrijheid van vestiging en van dienstverrichting. Een dergelijke limiet, waarin artikel 71 van richtlijn 2014/24 niet voorziet, perkt de mogelijkheid in om gebruik te maken van onderaanneming voor een gedeelte van de opdracht. De verwijzende rechter is van oordeel dat beantwoording van de gestelde prejudiciële vraag bepalend is voor de beslissing in het hoofdgeding. Wanneer geoordeeld zou worden dat het Unierecht geen beperkingen toestaat op de omvang van onderaanneming, zoals die welke is opgenomen in artikel 105(2) van wetsbesluit nr. 50/2016, moet het geschil beslecht worden met een uitspraak waarbij het beroep wordt toegewezen, met de daaruit voortvloeiende nietigverklaring van het besluit waarbij de verzoekende partij is uitgesloten van de aanbesteding. Wanneer daarentegen de uitlegging aldus is dat het Unierecht niet in de weg staat aan toepassing van de bepaling in kwestie, moet het geding beslecht worden met een uitspraak waarbij het beroep wordt verworpen.

Prejudiciële vragen:

Staan de beginselen van vrije vestiging en van vrije dienstverrichting zoals bedoeld in de artikelen 49 en 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), artikel 71 van richtlijn 2014/24 van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2004 – dat niet voorziet in kwantitatieve  beperkingen voor onderaanneming – en het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel in de weg aan de toepassing van een nationale regeling inzake overheidsopdrachten zoals de Italiaanse regeling van artikel 105, lid 2, derde volzin, van wetsbesluit nr. 50 van 18 april 2016, waarin bepaald is dat taken die in onderaanneming worden gegeven samen ten hoogste 30 % van de totale waarde van de opdracht voor werken, diensten of leveringen mogen uitmaken?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Borta UAB C-298/15; Wroclaw C-406/14.

Specifiek beleidsterrein: BZK; EZK