C-63/23 Sagrario 

Contentverzamelaar

C-63/23 Sagrario 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     6 maart 2023
Schriftelijke opmerkingen:                     23 mei 2023

Trefwoorden: gezinshereniging, minderjarigen, verblijfstitels, rechten van het kind

Onderwerp: Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging

Feiten:

Verzoekster en haar twee minderjarige kinderen waren houder van een toestemming tot verblijf uit hoofde van gezinshereniging nadat zij respectievelijk met haar echtgenoot en hun vader waren herenigd. Op 22-04-2021 hebben alle gezinsleden een aanvraag voor een toestemming tot verblijf van langere duur ingediend. Bij besluit van de regeringsvertegenwoordiging te Barcelona, Spanje van 27-05-2021 werd de aanvraag van de gezinshereniger voor een toestemming tot verblijf afgewezen omdat hij een strafblad had. Vervolgens is de aanvraag van verzoekster en haar twee minderjarige kinderen bij besluit van de regeringsvertegenwoordiging van 22-06-2021 voor een toestemming tot verblijf van langere duur afgewezen omdat de gezinshereniger geen houder was van een toestemming tot verblijf en/of een werkvergunning, waardoor niet was voldaan aan de vereisten van artikel 61, lid 3, onder b), punt 1, van koninklijk besluit 557/2011.

Overweging:

Via zijn rechtspraak verplicht het Hof de lidstaten om de persoonlijke omstandigheden van de betrokken personen te beoordelen en verbiedt het dat automatisch wordt beslist over maatregelen tot intrekking van verblijfstitels. De Spaanse wetgeving voorziet echter niet in een procedure waarin de betrokkenen de in artikel 17 van de richtlijn bedoelde persoonlijke omstandigheden kunnen aanvoeren en waarin tevens de minderjarige voorafgaand wordt gehoord overeenkomstig de bepalingen van artikel 6 van het Europees Verdrag inzake de uitoefening van de rechten van het kind. Besluiten worden dus gegeven zonder acht te slaan op de persoonlijke situatie van de herenigde personen, die terstond in een situatie van illegaal verblijf terechtkomen. Volgens de verwijzende rechter kunnen herenigde gezinsleden die hun toestemming tot verblijf om redenen buiten hun wil om hebben verloren, worden geacht in buitengewoon moeilijke omstandigheden te verkeren. Dit geldt in het bijzonder wanneer het gaat om minderjarigen en personen die met structurele discriminatie worden geconfronteerd in de samenleving van herkomst, zoals vrouwen uit bepaalde landen waar zij van elke bescherming verstoken blijven. Gezien de dwingende formulering van artikel 15, lid 3, van de richtlijn is de verwijzende rechter van oordeel dat „buitengewoon moeilijke omstandigheden” in het nationale recht moeten worden geregeld. Artikel 15, lid 3, van de richtlijn zou dus kunnen worden toegepast op gevallen waarin herenigde personen hun toestemming tot verblijf om redenen buiten hun wil om hebben verloren, zoals in het hoofdgeding het geval is. Bovendien zou het verlies van de toestemming tot verblijf in elk geval plaatsvinden na een beoordeling van de persoonlijke en gezinssituatie van de herenigde persoon, zoals artikel 17 van de richtlijn voorschrijft. Volgens de verwijzende rechter hebben de Spaanse autoriteiten de toestemming tot verblijf louter geweigerd, zonder de aard en de hechtheid van de gezinsband van de betrokken persoon, de duur van het verblijf en het bestaan van familiebanden of culturele of sociale banden met het land van verblijf en het land van herkomst te beoordelen, hetgeen in strijd is met het Unierecht.

Prejudiciële vragen:

1) Wordt onder „buitengewoon moeilijke omstandigheden” als bedoeld in artikel 15, lid 3, in fine, en artikel 17 van [richtlijn 2003/86/EG] automatisch ook verstaan alle omstandigheden waarbij een minderjarige betrokken is en/of omstandigheden die vergelijkbaar zijn met die van artikel 15?

2) Staan artikel 15, lid 3, in fine, en artikel 17 van de richtlijn in de weg aan een nationale regeling die niet voorziet in de verlening van een autonome verblijfstitel waardoor herenigde gezinsleden in geval van dergelijke buitengewoon moeilijke omstandigheden niet langer illegaal verblijven?

3) Kunnen artikel 15, lid 3, in fine, en artikel 17 van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat er sprake is van het recht op een autonome verblijfstitel wanneer het herenigde gezin om redenen buiten zijn wil zonder toestemming tot verblijf komt te zitten?

4) Staan artikel 15, lid 3, en artikel 17 van de richtlijn in de weg aan een nationale regeling die niet voorziet in een noodzakelijke en verplichte beoordeling van de in artikel 17 van de richtlijn bedoelde omstandigheden alvorens de verlenging van de verblijfstitel van herenigde gezinsleden kan worden geweigerd?

5) Staan artikel 15, lid 3, en artikel 17 van de richtlijn, alsmede artikel 6, lid 1, en artikel 8, leden 1 en 2, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de artikelen 47, 24 en 7 en artikel 33, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in de weg aan een nationale regeling die, als stap die moet worden genomen vóór de weigering om een verblijfsvergunning als herenigd gezinslid te verlenen of te verlengen, niet voorziet in een specifieke procedure waarin minderjarigen worden gehoord wanneer de verlening of verlenging van de verblijfsvergunning van de gezinshereniger is geweigerd?

6) Staan artikel 15, lid 3, en artikel 17 van de richtlijn, alsmede artikel 6, lid 1, en artikel 8, leden 1 en 2, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de artikelen 47, 24 en 7 en artikel 33, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in de weg aan een nationale regeling die, als stap die moet worden genomen vóór de weigering om een verblijfsvergunning als herenigde echtgenoot te verlenen of te verlengen, niet voorziet in een procedure waarin die echtgenoot onder verwijzing naar de in artikel 17 van de richtlijn bedoelde omstandigheden kan verzoeken om in de gelegenheid te worden gesteld om het verblijf voort te zetten zonder dat er sprake is van een onderbreking ten opzichte van de eerdere verblijfsstatus, wanneer de verlening of verlenging van de verblijfsvergunning van de gezinshereniger is geweigerd?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Parlement/Raad (C540/03), Y. Z. e.a. (Fraude bij gezinshereniging) (C-557/17)

Specifiek beleidsterrein: JenV-DMB

Gerelateerde documenten