C-632/19 en C-633/19 Federale Overheidsdienst Financiën et Openbaar Ministerie e.a.

Contentverzamelaar

C-632/19 en C-633/19 Federale Overheidsdienst Financiën et Openbaar Ministerie e.a.

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 16 oktober 2019
Schriftelijke opmerkingen: 2 december 2019

Trefwoorden : douane; antidumping

Onderwerp :

- Verordening (EG) nr. 91/2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China;

- Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende de beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap;

- Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap;

 

Feiten:

Verweerders zijn ondernemingen die zijn gedaagd omdat zij zich schuldig zouden hebben gemaakt aan fraude. Verweerders hebben bevestigingsmiddelen in het vrije verkeer gebracht onder oorsprong Indonesië in plaats van China, en onder de verkeerde benaming, om hiermee de antidumpingrechten en invoerrechten te ontduiken. Verweerders verzoeken om niet-ontvankelijkheid of ongegrondheid van de fiscaalrechtelijke vordering. Subsidiair verzoeken verweerders om een aantal prejudiciële vragen voor te leggen aan het Hof. Verzoekers (Federale Overheidsdienst Financiën en het Openbaar Ministerie) zijn van oordeel dat er slechts een probleem zou kunnen zijn met betrekking tot de artikelen 6.6, 6.7 en 2.10 van Verordening 384/96. Ingevolge de laattijdige mededeling van de informatie rond de productcategorisaties is het volgens haar niet onmogelijk dat de Commissie de bepalingen van de basisverordening geschonden zou kunnen hebben.

 

Overweging:

Gelet op het belang van een uniforme interpretatie en het belang voor de uitkomst van de zaak, is de rechtbank van oordeel dat het aangewezen is, overeenkomstig artikel 267 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie de hierna volgende prejudiciële vragen te stellen aan het Hof.

 

Prejudiciële vragen C-632/19 en C-633/19:

(1) Is Verordening (EG) nr. 91/2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China ongeldig wegens de schending van de artikelen 6, lid 6, 6, lid 7 en 2, lid 10 van de Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende de beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap dan wel van de Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap omdat de Commissie Chinese producenten/exporteurs niet tijdig de mogelijkheid heeft gegeven om inzake te nemen van de informatie met betrekking tot de producttypes op basis waarvan de normale waarde was vastgesteld en/of omdat de Commissie in het kader van de berekening van de hoogte van de dumpingmarge voor de betrokken producten bij de vergelijking van de normale waarde van de producten van een Indiase producent met de uitvoerprijzen van soortgelijke Chinese producten heeft geweigerd correcties in aanmerking te nemen die verband houden met invoerheffingen op grondstoffen en indirecte belastingen in het referentieland India en met verschillen in productie(kosten)?

(2) Is Verordening (EG) nr. 91/2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China ongeldig wegens de schending van de artikelen 3, leden 2 en 3 van de Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende de beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap dan wel van de Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap omdat de Commissie voor de schadebeoordeling invoeren van twee Chinese firma's ten aanzien waarvan was vastgesteld dat ze niet aan dumping deden, heeft aangemerkt als invoeren met dumping?

(3) Is Verordening (EG) nr. 91/2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China ongeldig wegens de schending van de artikelen 3, leden 2, 6 en 7 van de Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende de beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap dan wel van de Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap omdat de Commissie bij de beoordeling van de vraag of uitvoeren van de EU-industrie hebben bijgedragen tot de schade geleden door deze industrie heeft gesteund op informatie met betrekking tot producenten die niet behoorden tot de binnenlandse producenten?

(4) Is Verordening (EG) nr. 91/2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China ongeldig wegens de schending van de artikelen 19, leden 1 en 2 van de Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende de beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap dan wel van de Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap omdat de Commissie heeft nagelaten te verzekeren dat de twee binnenlandse (Italiaanse) producenten adequate toelichtingen verstrekten met betrekking tot de redenen waarom het niet mogelijk was om een samenvatting te bezorgen van vertrouwelijke informatie?

(5) Schendt de Verordening (EG) 91/2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China de artikelen 6.6, 6.7 en 2.10 van de Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap doordat de Commissie laattijdig is overgegaan tot het mededelen van de productinformatie, hierdoor de belangen van de Chinese producenten/exporteurs schendend?

 

Prejudiciële vraag C-633/19:

(6) Artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 91/2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China (zoals gewijzigd) voorziet dat het individuele antidumpingrecht voor de onderneming Ningbo Jinding Fastener Co. Ltd., Ningbo City van 64,4 % afhankelijk is van de overlegging aan de douaneautoriteiten van de lidstaten van een geldige commerciële factuur die voldoet aan de vereisten die zijn opgenomen in bijlage II en dat het antidumpingrecht voor alle andere ondernemingen geldt als een dergelijke factuur niet wordt voorgelegd. Kan het individuele antidumpingrecht alsnog worden toegekend in het kader van een navordering van antidumpingrecht naar aanleiding van een Olaf onderzoek, aan de aangever te goeder trouw, wanneer Olaf heeft vastgesteld dat de kwestieuze bevestigingsmiddelen niet van de aangegeven Indonesische oorsprong zijn, maar in feite vervaardigd werden in China door de onderneming Ningbo Jinding Fastener Co. Ltd. maar er geen factuur met de vereiste vermeldingen voor het individueel antidumpingrecht kan worden voorgelegd omdat het net de bedoeling was van de exporteurs om de autoriteiten van de lidstaten te misleiden?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: FIN;