C-633/15 London Borough of Ealing

Contentverzamelaar

C-633/15 London Borough of Ealing

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   22 januari 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       08 februari 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   08 maart 2016
Trefwoorden: btw; sportdiensten; verstoring mededinging

Onderwerp
Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (Pb L 347, blz. 1)

Verzoeker is een publiekrechtelijke instelling, een organisatie zonder winstoogmerk, in Londen. Hij exploiteert een aantal vrijetijdscentra (sportzalen, zwembaden) waarvan tegen betaling gebruik kan worden gemaakt. Verzoeker is btw-plichtig over de entreegelden. Vaststaat dat de diensten die verzoeker verricht nauw samenhangen met die genoemd in (de sportuitzondering in) artikel 132, lid 1, onder m van de btw-RL, en dat verzoeker niet handelt als overheidsinstelling. Verzoeker stelt evenmin dat zijn diensten kunnen worden onderscheiden van diensten van andere instellingen zonder winstoogmerk. De sportvrijstelling is in het relevante tijdvak (jun 2009 – aug 2012) opgenomen in de VAT-wet van 1994. Het beroep van verzoeker heeft betrekking op de in punt 3 opgenomen bepaling die luidt: “3. De verrichting ten behoeve van een particulier, met uitzondering, ingeval de instelling een lidmaatschapsregeling kent, van een niet-lid, door een voor vrijstelling in aanmerking komende instelling, van diensten die nauw samenhangen met en van wezenlijk belang zijn voor de beoefening van sport of lichamelijke opvoeding waaraan de particulier deelneemt.” Lokale overheden worden echter van deze regeling uitgesloten.
In 2013 dient verzoeker een vordering in bij verweerster (belastingdienst) voor teveel betaalde btw; hij stelt recht te hebben op vrijstelling van zijn entreegelden op grond van eerder genoemd artikel 132 btw-RL. Verweerster wijst dit af op grond van de uitsluiting van sportdiensten verricht door lokale overheden in artikel 133, onder d van de RL.
Voor de verwijzende VK rechter (belastingkamer Rb) staat vast dat verzoekers diensten voldoen aan de voorwaarden van artikel 132, lid l, onder m), van de btw-basisRL. Het geschil tussen partijen betreft derhalve de betekenis, de werkingssfeer en de toepassing van artikel 133, onder d). Hij geeft weer hoe de btw-regeling vanaf 1989 in het VK zich heeft ontwikkeld. Verzoeker stelt in zijn beroep dat verweerster zich niet op artikel 133 mocht baseren omdat op 01-01-1989 niet aan de daarvoor gestelde voorwaarden was voldaan. Door vrijstelling van slechts sommige sportdiensten is niet voldaan aan artikel 1, lid 1 van btw-RL 89/465. Daarnaast stelt hij ongelijke behandeling door uitsluiting van lokale overheden en dat niet is nagegaan of sprake kan zijn van verstoring van de mededinging. De concurrentievoorwaarde mag volgens verzoeker niet worden toegepast omdat het verrichten van sportdiensten door publiekrechtelijke instellingen eerder niet was vrijgesteld.
De verwijzende rechter meent dat het HvJEU nog niet eerder een leidraad heeft verschaft voor de juiste uitleg van de tweede alinea van artikel 133. Hij legt dan ook de volgende vragen aan het HvJEU voor:
(1) Mag het Verenigd Koninkrijk krachtens artikel 133, laatste alinea, van [richtlijn 2006/112/EG] de onder d) van dat artikel geformuleerde voorwaarde opleggen aan publiekrechtelijke instellingen,
(i) in omstandigheden waarin de betrokken handelingen in het Verenigd Koninkrijk op 1 januari 1989 werden behandeld als belastbaar, maar andere sportdiensten op die datum waren vrijgesteld en
(ii) in omstandigheden waarin de betrokken handelingen niet eerst waren vrijgesteld krachtens het nationale recht alvorens het Verenigd Koninkrijk de voorwaarde van artikel 133, onder d), trachtte op te leggen?
(2) Indien het antwoord op de eerste vraag bevestigend luidt, mag het Verenigd Koninkrijk dan de voorwaarde van artikel 133, onder d) van [richtlijn 2006/112/EG] opleggen aan publiekrechtelijke instellingen zonder winstoogmerk zonder deze voorwaarde ook toe te passen op niet-publiekrechtelijke instellingen zonder winstoogmerk?
(3) Indien het antwoord op de tweede vraag bevestigend luidt, mag het Verenigd Koninkrijk dan alle publiekrechtelijke instellingen zonder winstoogmerk uitsluiten van de vrijstelling als bedoeld in artikel 132, lid 1, onder m), zonder van geval tot geval te hebben onderzocht of de verlening van de vrijstelling tot verstoring van de mededinging zou kunnen leiden ten nadele van belastingplichtige commerciële ondernemingen?
Aangehaalde jurisprudentie: C-442/05 Zweckverband zur Trinkwasserversorgung und Abwasserbeseitigung TorgauWestelbien; C-288/07 Isle of Wight Council; C-102/08 SALIX; C-174/08 NCC; C-94/09 CIE/FRA; C-495/12 Bridport and Westdorset Golfclub
Specifiek beleidsterrein: FIN, VWS en EZ

Gerelateerde documenten