C-634/20 Sosiaali- ja terveysalan lupa- ja valvontavirasto 

Contentverzamelaar

C-634/20 Sosiaali- ja terveysalan lupa- ja valvontavirasto 

Prejudiciële hofzaak C-634/20 Sosiaali- ja terveysalan lupa- ja valvontavirasto 

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     9 maart 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     23 april 2021

Trefwoorden : beroepskwalificaties; vrij verkeer werknemers; vrijheid vestiging

Onderwerp :

-           Artikelen 45 en 49 VWEU

-           Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties zoals gewijzigd bij richtlijn 2013/55/EU;

Feiten:

A heeft in 2013 de eerste graad in geneeskunde behaalde in het Verenigd Koninkrijk. Hierdoor had A het beperkte recht om het beroep van arts in het Verenigd Koninkrijk uit te oefenen. A is vervolgens teruggekeerd naar Finland en heeft Valvira (de Finse vergunningverlenende en toezichthoudende instantie op sociaal en gezondheidsgebied) verzocht om toelating om als erkend beroepsbeoefenaar het beroep van arts in Finland te mogen uitoefenen. De aanvraag van A was niet vergezeld van het in punt 5.1.1. van bijlage V bij de richtlijn erkenning beroepskwalificaties genoemde certificaat. Omdat A niet beschikte over het certificaat, stelde Valvira haar voor om de aanvraag voor erkenning als arts te herformuleren als een aanvraag voor een tijdelijke erkenning, waarmee A akkoord ging. Volgens Valvira moest A, om de toelating tot de zelfstandige uitoefening van het beroep van arts in Finland te verkrijgen, binnen drie jaar ofwel a) in Finland een beroepsstage volbrengen, ofwel b) in Finland een specifieke opleiding in de huisartsgeneeskunde met succes voltooien. A koos voor optie b). A heeft daarna bezwaar en beroep ingesteld en voert aan dat de termijn van 3 jaar in strijd is met artikel 49 VWEU. Volgens A is deze termijn

discriminerend, omdat deze negen keer langer is dan de in de Finse eerste graad vervatte verplichte stage van vier maanden als assistent-arts.

Overweging:

Valvira heeft A later de toelating gegeven om het beroep van arts in Finland als erkend beroepsbeoefenaar zelfstandig uit te oefenen. Aangezien A haar cassatieberoep bij de verwijzende rechter niet heeft ingetrokken en deze rechter van oordeel is dat een vraag over de uitlegging van het Unierecht dient te worden beantwoord om de zaak te beslechten, verzoekt de verwijzende rechter het Hof om een prejudiciële beslissing over deze vraag.

Prejudiciële vraag:

1. Dient artikel 45 VWEU of artikel 49 VWEU met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel aldus te worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat de bevoegde instantie van een ontvangende lidstaat op basis van de nationale wettelijke bepalingen het aan een persoon toegekende recht op uitoefening van het beroep van arts beperkt tot drie jaar en in die mate inperkt dat zij alleen onder leiding en toezicht van een erkende arts werkzaam mag zijn en in dezelfde periode een driejarige specifieke opleiding in de huisartsgeneeskunde met succes moet voltooien om in de ontvangende lidstaat de toelating tot de zelfstandige uitoefening van het beroep van arts te verkrijgen, wanneer in aanmerking wordt genomen dat:

a) de persoon weliswaar een eerste graad in geneeskunde in de lidstaat van oorsprong heeft behaald, maar bij haar aanvraag voor erkenning van de beroepskwalificatie in de ontvangende lidstaat geen certificaat inzake een beroepsstage van een jaar kon overleggen, dat in de lidstaat van oorsprong tevens wordt vereist voor de beroepskwalificatie;

b) de persoon in de ontvangende lidstaat, gelet op artikel 55 bis van de richtlijn erkenning beroepskwalificaties, als eerste alternatief – dat zij heeft afgewezen – de mogelijkheid is geboden om in de ontvangende lidstaat gedurende een periode van drie jaar een beroepsstage te volbrengen die voldoet aan de richtsnoeren van de lidstaat van oorsprong en daarvoor eerst een erkenning moet aanvragen bij de bevoegde instantie van de lidstaat van oorsprong om daarna in de ontvangende lidstaat opnieuw een aanvraag te kunnen indienen om via het in de richtlijn genoemde systeem van automatische erkenning het recht op uitoefening van het beroep van arts te verkrijgen;

c) de nationale regelingen van de ontvangende lidstaat tot doel hebben de patiëntveiligheid en de kwaliteit van de prestaties van de gezondheidszorg te bevorderen door te waarborgen dat de beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg beschikken over de voor hun beroepswerkzaamheid vereiste opleiding, andere toereikende beroepskwalificaties en de andere voor de beroepswerkzaamheid benodigde vaardigheden?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Architecten/Belgische Staat C-365/13; C-340/89;

Specifiek beleidsterrein: EZK; OCW;