C-637/16

Contentverzamelaar

C-637/16

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   03 februari 2017
Concept schriftelijke opmerkingen:       20 februari 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   20 maart 2017

Trefwoorden: compensatieregeling luchtvaartpassagiers; begrip ‘intracommunautair’; landen en gebieden overzee (LGO)

Onderwerp: - VWEU artikel 355 (territoriale werkingssfeer Verdrag)

- verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (Pb L 46, blz. 1).

Verzoeker is met verweerster Air France teruggevlogen vanaf Sint Maarten op 14-01-2016, via Parijs. De vlucht loopt vertraging op waardoor verzoeker zijn aansluiting in Parijs mist en meer dan vijf uur na de geplande landingstijd in Düsseldorf arriveert. Verzoeker vraagt compensatie (€ 600), maar verweerster wil niet meer dan € 400 betalen. Partijen twisten over de oorzaak van de vertraging (gaat het om ‘buitengewone omstandigheden’) en de vraag of het begrip ‘intracommunautair’ hier van toepassing is. Verweerster stelt dat Sint Maarten sinds 10-10-2010 een autonoom land binnen het Koninkrijk der Nederlanden is en dus deel uitmaakt van het grondgebied van de EU, verzoeker stelt dat het om een LGO gaat waarvoor slechts enkele aspecten van het EUrecht gelden.

De verwijzende DUI rechter (Amtsgericht Düsseldorf) stelt vast dat Vo. 261/2004 van toepassing is aangezien verweerster een ‘communaitaire luchtvaartmaatschappij’ in de zin van artikel 3.1-b van de Vo. is. Hij betwijfelt echter of de in bijlage II bij het VWEU genoemde LGO “intracommunautaire” gebieden zijn in de zin van artikel 7.1-b van Vo. 261/2004. Op grond van VWEU artikel 355.1 gelden de Verdragen ook voor het FRA deel “Saint-Martin”, maar is het NL deel “Sint Maarten” op grond van VWEU artikel 355.2 (in samenhang met bijlage II bij het VWEU) een LGO, waarvoor uitsluitend de bijzondere associatieregeling van het vierde deel van het VWEU geldt en het secundaire recht geen toepassing vindt. Bij de laatste wijziging van het VWEU (01-07-2013, toetreding KRO) heeft de EUwetgever verzuimd duidelijkheid te scheppen over de status van Sint Maarten. De verwijzende rechter constateert een spanningsveld voor wat betreft gelijke behandeling indien het FRA deel als ‘intracommunautair’ geldt en het NL deel niet. Met het oog op de grondgedachte van consumentenbescherming en gelijke behandeling in de Vo. ontstaat er een ongewenst verschil in de uit te keren compensatie, afhankelijk op welk deel van het eiland een passagier zijn reis boekt. Hij wijst op de tegenstrijdigheden in de Vo. (artikel 6.1 en 7.1 en 2 tegenover artikel 10.2 en 10.2b).

Hij legt de volgende vraag voor aan het HvJEU:

“Dient artikel 7, lid 1, eerste zin, onder b), van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 aldus te worden uitgelegd dat het begrip “intracommunautair” ook betrekking heeft op gebieden die ingevolge bijlage II bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zogenoemde “landen en gebieden overzee” zijn waarvoor alleen de in het vierde deel van het VWEU opgenomen bijzondere associatieregeling geldt?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: IenM, EZ, BZ