C-638/20 MCM  

Contentverzamelaar

C-638/20 MCM  

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     22 januari 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     8 maart 2021

Trefwoorden : vrij verkeer werknemers; studiefinanciering;

Onderwerp :

Verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie (verordening);

Feiten:

MCM en zijn vader zijn Zweedse staatsburgers. MCM woont sinds zijn geboorte in Spanje. Hij heeft in maart 2020 bij de Zweedse centrale commissie voor studiefinanciering een aanvraag ingediend voor de financiering van universitaire studies in Spanje die in januari 2020 waren aangevangen. MCM heeft o.a. aangevoerd dat zijn vader sinds november 2011 woont en werkt in Zweden, maar dat hij voordien gedurende ongeveer twintig jaar als migrerende werknemer in Spanje werkzaam is geweest. De centrale commissie heeft de aanvraag afgewezen omdat MCM niet in Zweden woont, en omdat er ook geen sprake was van een uitzonderingssituatie. De centrale commissie vond dat MCM niet voldeed aan de alternatieve eis inzake maatschappelijke integratie die zij stelt aan personen die niet voldoen aan het woonplaatsvereiste en die een aanvraag indienen voor studiefinanciering met het oog op studies in een andere lidstaat van de EU. Verder heeft de centrale commissie gesteld dat de vader niet langer kon worden beschouwd als migrerende werknemer, omdat hij sinds 2011 woont en werkt in Zweden. MCM heeft beroep ingesteld tegen de beslissing en voerde aan dat hij moest worden geacht maatschappelijk geïntegreerd te zijn in Zweden en dat zijn vader nog steeds moest worden geacht een binding te hebben met Spanje. De centrale commissie heeft haar beoordeling gehandhaafd.

Overweging:

De vraag die rijst, is of een eis betreffende een binding met de betrokken lidstaat kan worden gesteld aan een in de EU woonachtig kind van een migrerende werknemer die is teruggekeerd naar zijn land van herkomst. Volgens het college van beroep zou een dergelijk vereiste in strijd kunnen zijn met artikel 7(2) van de verordening. Daarbij komt dat een dergelijk bindingsvereiste bepaalde ouders of toekomstige ouders ervan zou kunnen weerhouden om gebruik te maken van hun vrije verkeer als werknemer overeenkomstig artikel 45 VWEU. Daarnaast geeft de beoordeling van de centrale commissie aanleiding tot een vraag over de beschermende werking van de verordening in de tijd voor terugkerende migrerende werknemers die zich niet bezighouden met grensoverschrijdende werkzaamheden. Verder rijst de vraag of het kind met betrekking tot het recht op studiefinanciering voor studies in het buitenland, op grond van artikel 7(2) van de verordening, moet worden gelijkgesteld met burgers in het land van herkomst die voldoen aan het woonplaatsvereiste, of met burgers die niet voldoen aan dat vereiste en dus enkel studiefinanciering met het oog op studies in het buitenland kunnen ontvangen indien zij aantonen dat zij een toereikende binding hebben met het land van herkomst.

Prejudiciële vragen:

Kan een lidstaat (het land van herkomst) gelet op zijn fiscale belangen, zonder dat artikel 45 VWEU en artikel 7, lid 2, van verordening (EU) nr. 492/2011 eraan in de weg staan, de toekenning van studiefinanciering aan het kind van een terugkerende migrerende werknemer voor buitenlandse studies in een andere lidstaat van de Europese Unie (het gastland), waar de ouder van het kind voorheen werkzaam was, afhankelijk maken van het vereiste dat het kind een binding heeft met het land van herkomst, wanneer:

i) de ouder van het kind na terugkomst uit het gastland gedurende ten minste acht jaar woont en werkt in het land van herkomst;

ii) het kind zijn ouder niet heeft gevolgd naar het land van herkomst, maar sinds zijn geboorte altijd in het gastland heeft gewoond, en

iii) het land van herkomst dezelfde eis betreffende een binding stelt aan andere burgers in het land van herkomst die niet voldoen aan het woonplaatsvereiste en die studiefinanciering aanvragen voor buitenlandse studies in een andere lidstaat van de Europese Unie?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-220/12; C-523/11 en C-587/11;

Specifiek beleidsterrein: SZW; OCW; EZK;