C-639/21 Geos et Geos International Consulting

Contentverzamelaar

C-639/21 Geos et Geos International Consulting

Prejudiciële hofzaak C-639/21 Geos et Geos International Consulting

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    10 december 2021
Schriftelijke opmerkingen:                    26 januari 2022

Trefwoorden : rechterlijke bevoegdheid, mede-werkgeverschap

Onderwerp :

-           Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

-           Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.

Feiten:

PB is op 01-10-2016 door de vennootschap Geos International Consulting Limited in dienst genomen als netwerkbeheerder. Deze vennootschap, die in het Verenigd Koninkrijk is gevestigd, is de dochteronderneming van de vennootschap naar Frans recht Geos. De werknemer heeft tijdens de arbeidsverhouding verschillende opdrachten uitgevoerd in Afghanistan. Na een waarschuwing te hebben ontvangen, werd de werknemer op 11-01-2018 door de Britse vennootschap ontslagen. Bij verzoekschrift van 09-05-2018, waarin deze werknemer heeft aangevoerd dat  er van gezamenlijke werkgevers sprake was, heeft hij bij de Franse arbeidsrechter een vordering ingesteld strekkende tot hoofdelijke veroordeling van de vennootschappen Geos International Consulting Limited en Geos tot betaling aan hem van verschillende bedragen. De rechter heeft de vorderingen van de werknemer tegen de vennootschap Geos ontvankelijk verklaard. de Cour d’appel de Montpellier heeft dit vonnis in zijn geheel herzien en bepaald dat de Franse gerechten territoriaal onbevoegd zijn om van het geschil kennis te nemen. Om tot deze uitspraak te komen, heeft deze rechter opgemerkt dat de werknemer was aangenomen door Geos International Consulting Limited, gevestigd te Londen, dat Geos de moedermaatschappij van laatstgenoemde is en dat de werknemer verschillende opdrachten – alle in Kabul – heeft uitgevoerd. Vervolgens heeft hij rekening gehouden met het feit dat de werknemer zijn arbeid gewoonlijk niet in Frankrijk of vanuit Frankrijk verrichtte, dat de laatste plaats waar hij zijn arbeid had verricht in Afghanistan was en dat de onderneming die hem in dienst had genomen, zich niet op het Franse grondgebied bevond.

Overweging:

In de context van verordening nr. 44/2001 heeft de Cour de cassation (verwijzende rechter) geoordeeld dat de Franse gerechten uit hoofde van artikel 2, lid 1, van deze verordening bevoegd zijn om op grond van de plaats van vestiging van de moedermaatschappij kennis te nemen van de vordering die deze werknemer tegen deze vennootschappen had ingesteld, zonder dat deze gerechten vooraf moeten beoordelen of er sprake is van een rechtstreekse ondergeschiktheidsverhouding met de moedermaatschappij. De Cour de cassation heeft geoordeeld dat in een dergelijk geval de autonomie van de in hoofdstuk II, afdeling 5, van genoemde verordening neergelegde bijzondere bevoegdheidsregels voor individuele verbintenissen uit arbeidsovereenkomst niet in de weg staat aan de toepassing van de in artikel 2, lid 1, van verordening nr. 44/2001 neergelegde algemene regel dat de gerechten van de lidstaat waar de verweerder woonplaats heeft, bevoegd zijn. Verordening 1215/2012 bepaalt thans, dat een persoon die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats heeft, indien er meer dan één verweerder is, ook kan worden opgeroepen voor het gerecht van de woonplaats van een hunner, op voorwaarde dat er tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven. In het licht van deze nieuwe bepalingen, die het voor een werknemer in een vermeende situatie van mede-werkgeverschap die aan deze verknochtheidscriteria voldoet, mogelijk maakt zich te wenden tot de gerechten van de lidstaat waar de vennootschap die hem in dienst heeft genomen is gevestigd, of tot die van de lidstaat waar de mede-werkgever is gevestigd, vraagt de verwijzende rechter zich af hoe de algemene bevoegdheidsregel van artikel 4, lid 1, van verordening 1215/2012 zich verhoudt tot hoofdstuk II, afdeling 5, van deze verordening.

Prejudiciële vragen:

1. Moeten de artikelen 4, lid 1, en 20, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken aldus worden uitgelegd dat in het geval waarin wordt gesteld dat een vennootschap die op het grondgebied van een lidstaat is gevestigd en die door een werknemer voor een gerecht van die lidstaat wordt gedaagd, mede-werkgever is van die werknemer die door een andere vennootschap in dienst is genomen, dit gerecht ter bepaling van zijn bevoegdheid om zich uit te spreken over de tegen de twee vennootschappen ingestelde vorderingen, niet verplicht is vooraf te beoordelen of er sprake is van medewerkgeverschap?”

2. Moeten dezelfde artikelen aldus worden uitgelegd dat de autonomie van de bijzondere bevoegdheidsregels voor individuele verbintenissen uit arbeidsovereenkomst in een dergelijk geval niet in de weg staat aan de toepassing van de in artikel 4, lid 1, van verordening nr. 1215/2012 neergelegde algemene bevoegdheidsregel dat de gerechten van de lidstaat waar de verweerder woonplaats heeft, bevoegd zijn?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-168/16 en C-169/16), (C-1/17), (C-804/19), (C-462/06)

Specifiek beleidsterrein: JenV, SZW