C-64/17 Saey Home & Garden
Prejudiciële hofzaak Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie. Termijnen: Motivering departement: 29 juni 2017 Schriftelijke opmerkingen: 15 augustus 2017 Trefwoorden: EEX; bevoegde rechter; concessieovereenkomst; Onderwerp: - Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Pb 2001, L 12, blz. 1) (EEX-verordening); - Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. Verweerster is de POR firma Lusavouga-Maquinas die een netwerk van bedrijven heeft in POR en SPA. Zij heeft haar zetel in POR maar geen vaste inrichting in SPA. Verzoekster is gevestigd in BEL. Tussen verzoekster en verweerster is een eind 2013/begin 2014 een (mondelinge? zie ook de aanvullende vragen) overeenkomst gesloten voor een concessie van alleenverkoop (grilltoestellen; barbecues) aan klanten op SPA grondgebied, met uitzondering van één klant. In januari 2014 heeft verweerster voor circa € 21.000 aangekocht bij verzoekster voor haar verkoopactiviteiten in SPA; dit is tot in juli 2014 voortgezet, in totaal voor ca € 83.000. In juli 2014 meldt verzoekster met de samenwerking te stoppen. Verweerster heeft dan nog een voorraad producten van circa € 25.000. Zij komt er intussen achter dat verzoekster de producten rechtstreeks in SPA verkoopt en raakt daardoor haar producten in SPA niet kwijt. Zij eist tevergeefs dat verzoekster de voorraad terugneemt en stopt vervolgens 24-11-2014 met betalingen. Verweerster heeft verzoekster voor de POR rechter gedaagd met een schadevordering van € 24.000,- Zij stelt onrechtmatige beëindiging van de overeenkomst en schending van het beginsel van goede trouw. Gezien verzoeksters ingebrachte exceptie van onbevoegdheid vraagt de verwijzende POR rechter (Rb Porto) zich af waar de zaak aanhangig moet worden gemaakt. Hij stelt daarover een reeks vragen aan het HvJEU. Het HvJEU heeft intussen enkele aanvullende vragen aan de POR rechter gesteld over de totstandkoming van de concessieovereenkomst, of er voorheen handelsrelaties tussen partijen hebben bestaan (met mogelijk forumkeuzebeding) waarop de POR rechter heeft geantwoord dat uit de stukken slechts is op te maken dat er sinds 2012 een handelsrelatie bestaat. De vragen luiden als volgt: 1- Moet de vordering overeenkomstig de basisregel van artikel 4, lid 1, van verordening nr. 1215/2012 bij de Belgische gerechten worden ingesteld op grond dat verweerster haar bedrijfszetel in België heeft en aldaar daadwerkelijk is gevestigd? 2- Moet de vordering overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a) en c), van verordening nr. 1215/2012 (dat krachtens artikel 5, lid 1, ervan van toepassing is) worden ingesteld bij de Portugese gerechten op grond dat de overeenkomst een concessie van alleenverkoop betreft en de uit deze overeenkomst voortvloeiende wederzijdse verbintenissen in Portugal moesten worden uitgevoerd? 3- Moet de vordering overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a) en c), van verordening nr. 1215/2012 (dat krachtens artikel 5, lid 1, ervan van toepassing is) worden ingesteld bij de Spaanse gerechten op grond dat de overeenkomst een concessie van alleenverkoop betreft en de uit deze overeenkomst voortvloeiende wederzijdse verbintenissen in Spanje moesten worden uitgevoerd? 4- Moet de vordering overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a) en b), eerste streepje, van verordening nr. 1215/2012 (dat krachtens 5, lid 1, ervan van toepassing is) worden ingesteld bij de Portugese gerechten op grond dat het gaat om een raamovereenkomst voor een verkoopconcessie, die in de verhouding tussen verzoekster en verweerster bestaat uit verschillende koopverkoopovereenkomsten en alle verkochte goederen in Portugal moesten worden geleverd, zoals het geval is geweest met de levering op 21 januari 2014? 5- Moet de vordering overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a) en b), eerste streepje, van verordening nr. 1215/2012 (dat krachtens artikel 5, lid 1, ervan van toepassing is) worden ingesteld bij de Belgische gerechten op grond het gaat om een raamovereenkomst voor een verkoopconcessie, die in de verhouding tussen verzoekster en verweerster bestaat uit verschillende koopverkoopovereenkomsten en alle verkochte goederen door [verweerster aan verzoekster] in België werden geleverd? 6- Moet de vordering overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a) en b), eerste streepje, van verordening nr. 1215/2012 (dat krachtens artikel 5, lid 1, ervan van toepassing is) worden ingesteld bij de Spaanse gerechten op grond het gaat om een raamovereenkomst voor een verkoopconcessie, die in de verhouding tussen verzoekster en verweerster bestaat uit verschillende koopverkoopovereenkomsten, waarbij alle verkochte goederen bestemd waren om in Spanje te worden geleverd voor in Spanje verrichte handelsactiviteiten? 7- Moet de vordering overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a) en b), tweede streepje, van verordening nr. 1215/2012 (dat krachtens artikel 5, lid 1, ervan van toepassing is) worden ingesteld bij de Portugese gerechten op grond dat het gaat om een raamovereenkomst voor een verkoopconcessie, die in de verhouding tussen verzoekster en verweerster uitdrukking vindt in door verzoekster aan verweerster verrichte diensten waarbij verzoekster handelsactiviteiten promoot die indirect verweerster ten goede komen? 8- Moet de vordering overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a) en b), tweede streepje, van verordening nr. 1215/2012 (dat krachtens artikel 5, lid 1, ervan van toepassing is) worden ingesteld bij de Spaanse gerechten op grond dat het gaat om een raamovereenkomst voor een verkoopconcessie, die in de verhouding tussen verzoekster en verweerster uitdrukking vindt in door verzoekster aan verweerster verrichte diensten waarbij verzoekster handelsactiviteiten promoot die via een in Spanje uitgeoefende handelsactiviteit indirect verweerster ten goede komen? 9- Moet de vordering overeenkomstig artikel 7, lid 5, van verordening nr. 1215/2012 (dat krachtens artikel 5, lid 1, ervan van toepassing is) worden ingesteld bij de Portugese gerechten op grond dat het gaat om een overeenkomst voor een verkoopconcessie en het geding tussen verzoekster en verweerster vergelijkbaar is met een geding tussen een principaal (hier de “concessiegever”) en een in Portugal gevestigde agent? 10- Moet de vordering overeenkomstig artikel 7, lid 5, van verordening nr. 1215/2012 (dat krachtens artikel 5, lid 1, ervan van toepassing is) worden ingesteld bij de Spaanse gerechten op grond dat het gaat om een overeenkomst voor een verkoopconcessie en het geding tussen verzoekster en verweerster vergelijkbaar is met een geding tussen een principaal (hier de “concessiegever”) en een agent dat een aanknopingspunt heeft in Spanje, zijnde het land waarin de agent zijn verbintenissen uit overeenkomst moest uitvoeren? 11- Moet de vordering overeenkomstig artikel 25, lid 1, van verordening nr. 1215/2012 (dat krachtens artikel 5, lid 1, ervan van toepassing is) worden ingesteld bij de Belgische gerechten, met name een rechtbank te Kortrijk, op grond dat in punt 20 van de algemene voorwaarden die van toepassing waren op alle verkopen door verweerster aan verzoekster, een schriftelijk en naar Belgisch recht geheel rechtsgeldig forumkeuzebeding is vervat, volgens hetwelk “any dispute of any nature whatsoever shall be the exclusive jurisdiction of the courts of Kortrijk”? 12- Moet de vordering krachtens het bepaalde in de afdelingen 2 tot en met 7 van hoofdstuk II van verordening nr. 1215/2012 (die krachtens artikel 5, lid 1, ervan van toepassing is) worden ingesteld bij de Portugese gerechten op grond dat de voornaamste aanknopingspunten van de contractuele verhouding tussen verzoekster en verweerster verband houden met het grondgebied en de rechtsorde van Portugal? 13- Moet de vordering krachtens het bepaalde in de afdelingen 2 tot en met 7 van hoofdstuk II van verordening nr. 1215/2012 (die krachtens artikel 5, lid 1, ervan van toepassing is) worden ingesteld bij de Spaanse gerechten op grond dat de voornaamste aanknopingspunten van de contractuele verhouding tussen verzoekster en verweerster verband houden met het grondgebied en de rechtsorde van Spanje? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Specifiek beleidsterrein: VenJ