C-641/16 Tünkers France et Tünkers Maschinenbau

Contentverzamelaar

C-641/16 Tünkers France et Tünkers Maschinenbau

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   03 februari 2017
Concept schriftelijke opmerkingen:       20 februari 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   20 maart 2017

Trefwoorden: insolventieprocedure; bevoegde rechter

Onderwerp: - verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures

Verzoekster 1 is de FRA vennootschap Tünkers France, verzoekster 2 de DUI vennootschap Tünkers Maschinenbau GmbH; verweerster is de FRA vennootschap Expert France. Op 14-07-2006 heeft de Rb Darmstadt/DUI een insolventieprocedure geopend ten aanzien van de vennootschap naar DUI recht Expert Maschinenbau (de moeder van FRA verweerster). De daarbij aangewezen bewindvoerder sluit op 13-09-2006 een voorlopige overeenkomst met verzoekster 2 voor de overname van een onderdeel van het bedrijf. Verzoekster 2 schrijft daarop rechtstreeks de klanten van verweerster (de exclusieve dealer) aan met verzoek hun bestellingen in het vervolg rechtstreeks bij verweerster 2 te plaatsen. De definitieve overdracht van het bedrijfsonderdeel vindt op 22-09-2006 plaats (‘onherroepelijke handeling’). Verweerster start vervolgens een procedure voor de Rb Parijs wegens oneerlijke mededinging (de overname van de klanten). Maar verzoeksters betwisten op grond van artikel 3 van Vo. 1346/2000 de bevoegdheid van de FRA Rb; zij stellen dat de Rb Darmstadt bevoegd is. Rb Parijs wijst de exceptie bij vonnis van 08-11-2013 af. Dit vonnis houdt in beroep stand en de zaak wordt terugverwezen naar de Rb. De zaak ligt nu voor bij het Hof van Cassatie.

Bij de verwijzende FRA rechter (Hof van Cassatie) stellen verzoeksters dat de rechtsvordering die het gevolg is van het geven van een beslissing die rechtstreeks voortvloeit uit een insolventieprocedure, en er nauw bij aansluit (zoals in casu betreffende het verwijt van oneerlijke mededinging), uitsluitend onder de bevoegdheid valt van de Rb welke die procedure heeft geopend. Dit geldt ook voor de vraag of cessionaris zich ten onrechte heeft voorgedaan als de exclusieve dealer van de door de schuldenaar vervaardigde artikelen. Gelet op artikel 3.1 van de Vo. en op arrest C-339/07 vraagt de rechter zich af of deze vordering tot aansprakelijkheid op grond van oneerlijke mededinging zich laat lezen als een vordering volgens het gemene recht, die niets te maken heeft met de door de rechter te Darmstadt geopende primaire insolventieprocedure, of dat zij daarentegen, behoort tot de categorie van vorderingen die rechtstreeks uit die procedure voortvloeien en er nauw mee samenhangen, en zo onder de bevoegdheid van die rechtbank valt. Hij legt de volgende vraag voor aan het HvJEU:

“Dient artikel 3 van verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures aldus te worden uitgelegd dat de aansprakelijkheidsvordering waarbij de cessionaris van een bedrijfsonderdeel dat in het kader van een insolventieprocedure is overgenomen, wordt verweten zich ten onrechte te hebben voorgedaan als de exclusieve distributeur van de door de schuldenaar vervaardigde artikelen, uitsluitend tot de bevoegdheid behoort van de rechtbank die deze insolventieprocedure heeft geopend?”
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-339/07 Deko Marty Belgium

Specifiek beleidsterrein: VenJ
 

Gerelateerde documenten