C-646/15 Trustees of the P Panayi Accumulation & Maintenance Settlements

Contentverzamelaar

C-646/15 Trustees of the P Panayi Accumulation & Maintenance Settlements

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage reschts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   28 januari 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       14 februari 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   14 maart 2016
Trefwoorden: exitheffingen; vrij kapitaalverkeer; recht vrije vestiging

Onderwerp
- VWEU artikel 49 en 54 (recht vrije vestiging en gelijkstelling ondernemingen);
- Richtlijn 88/361/EEG van de Raad van 24 juni 1988 voor de uitvoering van artikel 67 van het Verdrag (Pb L 178, blz. 5)

Panayi, van oorsprong CYP burger, heeft in 1992 vier trusts opgericht voor zijn drie (in VK geboren) kinderen e.a. Hij is zelf geen begunstigde van één van de trusts, evenmin als (bij verzoekers leven) zijn echtgenote. Verzoeker start een succesvolle onderneming (‘Cambos’). Ten tijde van de oprichting woonden alle partijen in het VK, maar vanaf 2004 is de meerderheid (echtgenote samen met één kind, verzoeker volgt in 2005) woonachtig op CYP. Panayi heeft toen, hoewel hij dat niet wettelijk verplicht was, nieuwe trustbeheerders benoemd die allen op CYP wonen. Deze ‘exit’ houdt in dat aangenomen wordt dat de vermogensbestanddelen van de trusts vervreemd zijn en over de meerwaarde van die vervreemding is dan belasting verschuldigd. In december 2005 verkopen de trustbeheerders de aandelen in Cambos. In mei 2006 worden Panayi en zijn echtgenote opnieuw tot beheerder van de trusts benoemd.
Op grond van de Taxation of Chargeable Gains Act 1992 (meerwaardebelasting) is sprake van vervreemding wanneer de trustbeheerders niet langer in het VK wonen. 19-08-2004 geldt voor de belastingdienst (verweerster) als peildatum. Deze datum wordt inzet van de procedure. Verzoekers stellen dat de vrijheden vestiging, kapitaalverkeer en dienstverrichting, op trusts van toepassing zijn. Een trust is weliswaar geen rechtspersoon maar de beheerders zijn natuurlijke of rechtspersonen. Zij verwijzen ook naar het arrest van het EVA-hof in de zaak Fred Olsen (E-3/13 en E-20/13). Verweerster stelt echter dat geen van de genoemde vrijheden op deze zaak van toepassing zijn, juist omdat een trust geen rechtspersoonlijkheid bezit. Zij meent dat het EVA-hof in de genoemde zaken tot een onjuist oordeel is gekomen. Maar ook al zou dat niet zo zijn dan kunnen verzoeksters zich niet op de vrijheid beroepen gezien het minderheidsbelang van de trusts in Cambos. Verzoekers recht op vestiging in CYP is volgens verweerster niet minder aantrekkelijk geworden doordat de meerwaardebelasting van de trustbeheerders is geheven; zelf heeft hij geen economisch belang in de trusts. Verweerster erkent dat sprake is van beperking van de vrijheid maar dat daarvoor een rechtvaardiging is (evenwichtige verdeling heffingsbevoegdheid tussen de EULS).

De verwijzende VK rechter (belastingkamer Rb) merkt op dat het probleem van de trusts nog niet in de rechtspraak van het HvJEU aan de orde is geweest. Het gaat hem met name om de vraag of een trust zich kan beroepen op de vrijheid van vestiging. Hij vraagt zich ook af of de uitspraak van het EVA-Hof zal worden gevolgd. Wat de vrijheid van dienstverrichting betreft tast de verwijzende rechter in het duister met betrekking tot de vraag of deze vrijheid in casu toepassing vindt en, zo ja, ten behoeve van wie de diensten worden of kunnen worden verricht. Hij legt de volgende vragen aan het HvJEU voor:
1. Handelt een lidstaat in overeenstemming met de vrijheid van vestiging, de vrijheid van kapitaalverkeer of de vrijheid van dienstverrichting wanneer hij een wettelijke regeling zoals section 80 van de Taxation of Chargeable Gains Act 1992 uitvaardigt en handhaaft, volgens welke belasting wordt geheven over de niet-gerealiseerde meerwaarden van de vermogensbestanddelen van een trust wanneer de beheerders van deze trust op een bepaald tijdstip niet langer hun woonplaats of gebruikelijke verblijfplaats in de lidstaat hebben?
2. In de veronderstelling dat een dergelijke heffing de uitoefening van de betrokken vrijheid belemmert, kan deze belastingheffing dan worden gerechtvaardigd uit hoofde van de evenwichtige verdeling van de heffingsbevoegdheden en is deze belastingheffing dan evenredig wanneer volgens de wettelijke regeling de trustbeheerders niet de keuzemogelijkheid hebben om de heffing uit te stellen of om in termijnen te betalen en evenmin rekening wordt gehouden met eventuele latere waardeverminderingen van de vermogensbestanddelen van de trust?
Inzonderheid worden de volgende prejudiciële vragen voorgelegd:
3. Vinden een of meer fundamentele vrijheden toepassing wanneer een lidstaat belasting heft over de niet-gerealiseerde meerwaarden van vermogensbestanddelen van een trust op het tijdstip waarop de meerderheid van de trustbeheerders niet langer hun woonplaats of gebruikelijk verblijfplaats in die lidstaat heeft?
4. Is een beperking van de betrokken vrijheid als gevolg van deze exitheffing gerechtvaardigd door de noodzaak om een evenwichtige verdeling van de heffingsbevoegdheden te handhaven wanneer het mogelijk was om de meerwaardebelasting alsnog te heffen over de gerealiseerde meerwaarde, doch enkel indien in de toekomst bepaalde specifieke omstandigheden zich voordeden?
5. Moet de evenredigheid worden beoordeeld aan de hand van de feiten van het concrete geval? Is de beperking als gevolg van een dergelijke belastingheffing met name evenredig wanneer:
a. volgens de wettelijke regeling niet de keuzemogelijkheid bestaat om betaling van de belasting uit te stellen of om in termijnen te betalen, of geen rekening kan worden gehouden met eventuele latere waardeverminderingen van de vermogensbestanddelen van de trust na de exit,
b. doch in de specifieke omstandigheden van de aangevochten belastingheffing de vermogensbestanddelen zijn verkocht voordat de belasting betaalbaar was en de betrokken vermogensbestanddelen niet in waarde zijn verminderd tussen de datum waarop de trust is verhuisd, en de datum van de verkoop?
Aangehaalde jurisprudentie: (zie punt 4 op pagina 4)
Specifiek beleidsterrein: FIN

 

Gerelateerde documenten