C-65/23 K GmbH 

Contentverzamelaar

C-65/23 K GmbH 

Prejudiciële hofzaak   

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     4 april 2023
Schriftelijke opmerkingen:                     21 mei 2023

Trefwoorden: AVG, persoonsgegevens, immateriële schade, gegevensverwerking

Onderwerp:

Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG

Feiten:

Verzoeker vordert van verweerster, zijn werkgever, overeenkomstig artikel 82, lid 1, AVG vergoeding van de immateriële schade die hij ten gevolge van een inbreuk op deze verordening heeft geleden. Verweerster gebruikte voor de personeelsadministratie oorspronkelijk een conventioneel gegevensbeheersysteem (personeelsinformatiesysteem), waarin – in overeenstemming met de bedrijfsovereenkomsten – onder meer de volgende gegevens van de werknemers zijn verzameld: salarisgegevens, woonadres, geboortedatum, leeftijd, burgerlijke staat, socialezekerheidsnummer, fiscaal identificatienummer. In 2017 bestonden er binnen het concern, waartoe verweerster behoort, plannen om alle groepsmaatschappijen op het cloudgebaseerde personeelsinformatiesysteem „Workday” te laten overstappen. Met de ondernemingsraad is achteraf een bedrijfsovereenkomst afgesloten waarbij de moedermaatschappij tot de verwerking van de gegevens werd gemachtigd. Deze bedrijfsovereenkomst had betrekking op zeer specifieke gegevens: personeelsnummer, naam, voornaam, telefoonnummer, datum van indiensttreding, datum van indiensttreding bij het concern, plaats van tewerkstelling, bedrijfsnaam, vestiging, telefoonnummer en e-mailadres van het werk. Verzoeker stelt dat de verwerking van zijn gegevens in verband met het testen van het nieuwe personeelsinformatiesysteem niet in overeenstemming was met de AVG. Hij is van mening dat hij op grond van artikel 82, lid 1, AVG recht heeft op een immateriële schadevergoeding van 3 000 EUR.

Overweging:

Met zijn eerste prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of een krachtens artikel 88, lid 1, AVG vastgestelde nationale wettelijke regeling, volgens welke de verwerking van persoonsgegevens, met inbegrip van bijzondere categorieën van persoonsgegevens, van werknemers met het oog op de arbeidsverhouding op basis van collectieve overeenkomsten met inachtneming van artikel 88, lid 2, AVG rechtmatig is – aldus moet worden uitgelegd dat steeds ook moet worden voldaan aan de overige voorwaarden van die verordening, zoals artikel 5, artikel 6, lid 1, en artikel 9, leden 1 en 2, AVG. Onlosmakelijk hiermee verbonden is de vraag wat onder „nadere regels” in artikel 88, lid 1, AVG dient te worden verstaan. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, wenst de verwijzende rechter met zijn tweede prejudiciële vraag te vernemen of een krachtens artikel 88, lid 1, AVG vastgestelde nationale wettelijke regeling aldus kan worden uitgelegd dat de partijen bij een collectieve overeenkomst, waarbij zij vragen over het bedrijf en de wetgeving voor ondernemingsraden alsook formele en materiële arbeidsvoorwaarden kunnen regelen, bij de beoordeling van de noodzakelijkheid van de gegevensverwerking overeenkomstig artikel 5, artikel 6, lid 1, en artikel 9, leden 1 en 2, AVG over een beoordelingsmarge beschikken die door de rechter slechts beperkt kan worden getoetst. Indien de tweede vraag evenwel bevestigend moet worden beantwoord, wenst de verwijzende rechter met zijn derde prejudiciële vraag te vernemen waartoe in dat geval de rechterlijke toetsing mag worden beperkt. Met zijn vierde prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 82, lid 1, AVG aldus dient te worden uitgelegd dat personen reeds recht hebben op vergoeding van immateriële schade als hun persoonsgegevens in strijd met die verordening zijn verwerkt, dan wel of het recht op vergoeding van immateriële schade daarnaast vereist dat de betrokkene aantoont dat hij immateriële schade – van enig belang – heeft geleden. Met zijn vijfde prejudiciële vraag, wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 82, lid 1, AVG, naast zijn compenserende functie, ook een specifiek of algemeen preventief karakter heeft en of hij daarmee rekening moet houden bij de berekening van het bedrag van de immateriële schade die op grond van artikel 82, lid 1, AVG door de verwerkingsverantwoordelijke (of de verwerker) moet worden vergoed. Met zijn zesde vraag, wenst de verwijzende rechter te vernemen of de mate van schuld van de verwerkingsverantwoordelijke (of de verwerker) relevant is voor de berekening van het bedrag van de op grond van artikel 82, lid 1, AVG te vergoeden immateriële schade.

Prejudiciële vragen:

1) Moet een krachtens artikel 88, lid 1, van verordening (EU) 2016/679 (algemene verordening gegevensbescherming; hierna: „AVG”) vastgestelde nationale wettelijke regeling – zoals § 26, lid 4, van het Bundesdatenschutzgesetz (federale wet inzake gegevensbescherming), volgens welke de verwerking van persoonsgegevens, met inbegrip van bijzondere categorieën van persoonsgegevens, van werknemers met het oog op de arbeidsverhouding op basis van collectieve overeenkomsten met inachtneming van artikel 88, lid 2, AVG rechtmatig is – aldus worden uitgelegd dat steeds ook moet worden voldaan aan de overige voorwaarden van die verordening, zoals artikel 5, artikel 6, lid 1, en artikel 9, leden 1 en 2, AVG?

2) Indien de eerste prejudiciële vraag bevestigend wordt beantwoord: Kan een krachtens artikel 88, lid 1, AVG vastgestelde nationale wettelijke regeling – zoals § 26, lid 4, van het Bundesdatenschutzgesetz – aldus worden uitgelegd dat de partijen bij een collectieve overeenkomst (in casu de partijen bij een bedrijfsovereenkomst) bij de beoordeling van de noodzakelijkheid van de gegevensverwerking in de zin van artikel 5, artikel 6, lid 1, en artikel 9, leden 1 en 2, AVG over een beoordelingsmarge beschikken die door de rechter slechts beperkt kan worden getoetst?

3) Indien de tweede prejudiciële vraag bevestigend wordt beantwoord: Waartoe mag de rechterlijke toetsing in een dergelijk geval worden beperkt?

4) Moet artikel 82, lid 1, AVG aldus worden uitgelegd dat personen reeds recht hebben op vergoeding van immateriële schade als hun persoonsgegevens in strijd met die verordening zijn verwerkt, of vereist het recht op vergoeding van immateriële schade daarnaast dat de betrokkene aantoont dat hij immateriële schade – van enig belang – heeft geleden?

5) Heeft artikel 82, lid 1, AVG een specifiek of algemeen preventief karakter en moet daarmee rekening worden gehouden bij de berekening van de hoogte van de immateriële schade die op grond van artikel 82, lid 1, AVG moet worden vergoed door de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker?

6) Is de mate van schuld van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker bepalend voor de berekening van de hoogte van de op grond van artikel 82, lid 1, AVG te vergoeden immateriële schade? Kan met name afwezigheid van schuld of lichte schuld van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker te zijnen gunste in aanmerking worden genomen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-312/17), (C-297/10 en C-298/10), (C-187/00), (C-184/89), Österreichische Post (C-300/21), Krankenversicherung Nordrhein (C-667/21), Regional Aviation (C-30/19), Asociatia ACCEPT (C-81/12), Brasserie du pêcheur en Factortame (C-46/93 en C-48/93), (C-6/90 en C-9/90), (C-180/95), (C-177/88)

Specifiek beleidsterrein: JenV