C-650/22 FIFA

Contentverzamelaar

C-650/22 FIFA

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     28 december 2022
Schriftelijke opmerkingen:                     14 februari 2023

Trefwoorden: schadevergoeding, voetbalbond, mededinging, vrij verkeer van werknemers

Onderwerp: artikelen 45 en 101 VWEU

Feiten:

Tussen partijen in het hoofdgeding is in geschil of de Fédération internationale de football association (FIFA) en de Koninklijke Belgische Voetbalbond (KBVB), de bij de FIFA aangesloten bond die belast is met de organisatie van en het toezicht op de Belgische voetbalsport en al zijn varianten, verplicht zijn om een profvoetballer, BZ, de schade in de vorm van inkomstenderving (mislopen van clubaanbiedingen) te vergoeden die deze laatste stelt te hebben geleden als gevolg van de toepassing van enkele bepalingen van de Regulations on the Status and Transfer of Players (RSTP) van de FIFA. In de RSTP is onder meer bepaald dat een speler en zijn nieuwe club hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van de schadevergoeding die verschuldigd is aan de club waarmee het contract zonder gerechtvaardigde reden is verbroken. De RSTP voorzien voorts in een verbod voor de nieuwe club om een profvoetballer die zijn oude contract zonder gerechtvaardigde reden heeft verbroken, in te schrijven, en staan de oude club toe om de afgifte van het voor de inschrijving van de speler benodigde internationaal transfercertificaat (ITC) te weigeren indien er tussen deze club en de speler een contractueel geschil bestaat over de beëindiging van het oude contract. BZ is van mening dat die bepalingen van de RSTP in strijd zijn met het Unierecht.

De Belgische voetbalclub die BZ een aanbieding heeft gedaan, intervenieert vrijwillig aan de zijde van de FIFA en de KBVB. Zij is van mening dat de door haar gedane aanbieding het gevolg is van frauduleuze handelingen van BZ. BZ betoogt dat de bepalingen van de RSTP onwettig zijn omdat zij in strijd zijn met het Unierecht, meer bepaald met het in artikel 45 VWEU neergelegde beginsel van vrij verkeer van werknemers en met artikel 101 VWEU, dat beperkingen van de mededinging verbiedt. Volgens BZ hebben de FIFA en de KBVB een fout begaan door de genoemde bepalingen vast te stellen en toe te passen, waardoor hij schade heeft geleden in de vorm van inkomstenderving, aangezien hij zijn beroep als voetballer in het seizoen 2014-2015 niet heeft kunnen uitoefenen doordat die bepalingen het tekenen van een contract bij een nieuwe club hebben gedwarsboomd.

Overweging:

Volgens de verwijzende rechter zijn er ernstige, precieze en met elkaar overeenstemmende vermoedens dat de litigieuze bepalingen van de RSTP het voor BZ onmogelijk hebben gemaakt om na het verbreken van zijn contract in dienst te treden bij een nieuwe club. Dit blijkt name uit de door nieuwe club ondertekende aanstellingsbrief waarin de afsluiting van het contract afhankelijk wordt gesteld van de tweeledige voorwaarde dat ten eerste die club niet hoofdelijk wordt verplicht om de aan de oude club verschuldigde schadevergoeding te betalen, en ten tweede het ITC wordt afgegeven. Bovendien heeft BZ kort nadat de DRC had beslist dat artikel 17.2 RSTP in de toekomst niet meer zou worden toegepast, een nieuwe club gevonden. Met betrekking tot de vraag of er sprake is van een fout die een voorwaarde is om aansprakelijkheid jegens BZ te doen ontstaan, stelt de verwijzende rechter vast dat voor de beantwoording van deze vraag moet worden beoordeeld of de litigieuze bepalingen van de RSTP verenigbaar zijn met het VWEU, zodat het Hof moet worden verzocht om een prejudiciële beslissing dienaangaande.

Prejudiciële vragen:

Moeten de artikelen 45 en 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan:

– het beginsel dat de speler en de club die hem in dienst wil nemen, hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van de schadevergoeding die verschuldigd is aan de club waarmee het contract zonder gerechtvaardigde reden is verbroken, zoals dat is neergelegd in artikel 17.2 van de RSTP van de FIFA, in combinatie met de sportieve en financiële sancties die volgens artikel 17.4 respectievelijk artikel 17.1 van dat reglement kunnen worden opgelegd;

– de mogelijkheid voor de bond waarbij de oude club van de speler is aangesloten, om het voor de indienstneming van de speler door een nieuwe club benodigde internationaal transfercertificaat niet af te geven indien er sprake is van een geschil tussen die oude club en de speler (artikel 9.1 van de RSTP van de FIFA en artikel 8.2.7 van bijlage 3 bij dat reglement?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-415/93)

Specifiek beleidsterrein: EZK, VWS