C-651/16 DW
Prejudiciële hofzaak C-651/16 DW Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie. Termijnen: Motivering departement: 21 februari 2017 Concept schriftelijke opmerkingen: 7 maart 2017 Schriftelijke opmerkingen: 7 april 2017 Trefwoorden: sociale zekerheid (zwangerschaps- en bevallingsverlof); vrij verkeer werknemers Onderwerp: - VEU artikel 4.3 (loyale samenwerking); - VWEU artikel 45 (vrij verkeer werknemers); - Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels. (Het Hof heeft besloten deze zaak te anonimiseren). Verzoekster heeft 02-01-2014 het LET nationaal bureau voor sociale verzekeringen (verweerder) een aanvraag ingediend voor een zwangerschapsuitkering tijdens haar zwangerschapsverlof en op 02-04-2014 een aanvraag voor een bevallingsuitkering tijdens haar bevallingsverlof. De uitkeringen worden toegekend op 80% van verzoeksters gemiddelde sociale verzekeringsloon (sv-loon), waarbij is uitgegaan van het inkomen in de periode van twaalf maanden van 01-11-2012 tot en met 31-10-2013 en het aantal dagen van die periode. Verzoekster heeft in die periode 11 maanden niet in LET gewerkt, maar werkte (van 01-10-2010 tot 01-10-2013) bij een EU-instelling. Haar sv-loon is dan ook op 70% vastgesteld van het gemiddelde sv-loon in LET en slechts voor één maand is uitgegaan van haar eigen sv-loon. Verzoekster start een procedure om een hogere uitkering te krijgen door geen rekening te houden met de periode bij de EU (waarin zij logischerwijs geen premie in LET heeft betaald). De regionale bestuursrechter wijst haar vordering 14-12-2015 af. Hij oordeelt dat Vo. 883/2004 bepaalt dat tijdvakken dienen te worden samengeteld ter verkrijging van het recht maar niet ter bepaling van de hoogte van de uitkering. Die moet naar LET recht worden berekend en dat is correct gebeurd. Verzoekster gaat in cassatieberoep bij de verwijzende rechter. Bij de verwijzende LET rechter (hoogste bestuursrechter) stelt verzoekster dat de bestuursrechter ten onrechte voorbij is gegaan aan de vrij verkeersbepalingen in het VWEU. Zij wijst op arrest C-185/04 waarin het HvJEU oordeelde dat het verzekeringsstelsel van de EG gelijkwaardig is aan de nationale stelsels. In arrest C-647/13 heeft het HvJEU onder meer verklaard dat een LS die gebruikmaakt van zijn bevoegdheid ter zake van de toekenning van sociale zekerheidsuitkeringen, zich aan het EUrecht dient te houden. Voor wat de berekening betreft wijst zij op C-293/03 waarin het HvJEU de gevolgen van de wijze van berekening die door LET wordt gehanteerd (gemiddelde sv-loon) onaanvaardbaar acht (belemmering om bij een EU-instelling te gaan werken). De verwijzende rechter twijfelt of de nationale regelgeving met het EU-recht verenigbaar is aangezien verzoekster gebruik heeft gemaakt van haar recht op vrij verkeer. Hij legt de volgende vraag voor aan het HvJEU: “Moeten artikel 4, lid 3, VEU en artikel 45, leden 1 en 2, VWEU aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling als in het hoofdgeding, die bij de bepaling van de hoogte van de bevallingsuitkering voor de referteperiode van twaalf maanden waarover het gemiddelde sociale verzekeringsloon wordt berekend, wel rekening houdt met de maanden waarin betrokkene bij een instelling van de Europese Unie heeft gewerkt en onder het gemeenschappelijke verzekeringsstelsel van de Europese Gemeenschappen viel, maar tegelijk ervan uitgaat dat betrokkene tijdens die periode niet in Letland was verzekerd en daarom haar inkomen gelijkstelt met het in de staat gangbare gemiddelde sociale verzekeringsloon, met als gevolg dat de toegekende bevallingsuitkering mogelijkerwijs aanzienlijk lager uitvalt dan de uitkering die zij had kunnen ontvangen indien zij tijdens de referteperiode niet bij een instelling van de Europese Unie, maar in Letland had gewerkt?” Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-203/03 Gregorio My; C-185/04 Öberg; C-647/13 Melchior. Specifiek beleidsterrein: SZW