C-651/21 М. Ya. M.

Contentverzamelaar

Terug C-651/21 М. Ya. M.

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    16 december 2021
Schriftelijke opmerkingen:                    2 februari 2022

Trefwoorden : bevoegdheid, erfrechtverklaring, procesrecht

Onderwerp :

Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring

Feiten:

De procedure is ingeleid naar aanleiding van het verzoek van M. Ya. M., die aanvoert dat hij erfgenaam is van M. T. G., een Bulgaarse staatsburger die in Griekenland is overleden, en beschikt over een door de Bulgaarse overheidsinstanties afgegeven erfrechtverklaring. In de procedure is niet vastgesteld waar de overledene haar laatste gewone verblijfplaats had. Verzoeker verzoekt het gerecht om inschrijving van de verklaring van een andere persoon, namelijk van de Griekse staatsburger H. H., die de echtgenoot van M.T.G. is. In de procedure is een proces-verbaal van de civiele zaak  bij de Griekse rechter in eerste aanleg overgelegd dat vermeldt dat de echtgenoot van de overleden erflaatster M. G. T. op 28-06-2019 bij die rechter is verschenen en heeft verklaard de nalatenschap te verwerpen. Blijkens het verzoek verklaarde de echtgenoot van de overleden erflaatster dat zij laatstelijk in de stad H., district Attica, Griekenland, woonde.

Overweging:

In het onderhavige geval rijzen bij de verwijzende rechter verschillende vragen waarbij de eerste gaat over de mogelijkheid dat een verzoek om inschrijving van de verwerping van de nalatenschap door een erfgenaam wordt ingediend door een andere erfgenaam. Een dergelijk verzoek is mogelijk geworden na de invoering van artikel 13 van verordening 650/2012 dat de rechterlijke bevoegdheid voor procedures over erfopvolging in de Europese Unie omvattend regelt. De verwijzende rechter vraagt zich tevens af of het voorschrift van artikel 13 van verordening 650/2012 impliciet verbiedt om de verwerpingsverklaring die is afgelegd in de staat van de gewone verblijfplaats van de erfgenaam, tevens in te schrijven bij het gerecht in een andere lidstaat waar de erflater eventueel zijn gewone verblijfplaats had. Het is waarschijnlijk dat de inschrijving van twee verwerpingsverklaringen of twee verklaringen met verschillende inhoud, te weten een verwerping van de nalatenschap en de aanvaarding ervan, niet is toegestaan, zodat kan worden gewaarborgd dat er geen tegenstrijdige verklaringen worden ingeschreven. Als deze vraag ontkennend wordt beantwoord, is het de vraag wie om een dergelijke inschrijving kan verzoeken. Dat is noodzakelijk, daar het Bulgaarse procesrecht niet voorziet in de mogelijkheid om een reeds in een andere staat ingeschreven verwerpingsverklaring in te schrijven bij een Bulgaars gerecht.

Prejudiciële vragen:

1) Moet artikel 13 van verordening (EU) nr. 650/2012 [omissis], gelezen in samenhang met het beginsel van rechtszekerheid, aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat nadat een erfgenaam bij het gerecht van de staat waarin hij zijn gewone verblijfplaats heeft, de aanvaarding of verwerping van de nalatenschap van een erflater die ten tijde van zijn overlijden zijn gewone verblijfplaats in een andere lidstaat van de Europese Unie had, reeds heeft laten inschrijven, in die andere lidstaat van de Europese Unie ook wordt verzocht om inschrijving van die verwerping of aanvaarding?

2) Indien het antwoord op de eerste vraag luidt dat inschrijving is toegestaan:

moeten artikel 13 van verordening (EU) nr. 650/2012 [omissis], gelezen in samenhang met de beginselen van rechtszekerheid en de effectieve handhaving van het Unierecht alsmede de verplichting van de lidstaten om samen te werken overeenkomstig artikel 4, lid 3, VEU, aldus worden uitgelegd dat een verzoek tot inschrijving van de door een erfgenaam in de staat van zijn gewone verblijfplaats afgelegde verklaring van verwerping van de nalatenschap van een gemeenschappelijke erflater, dat is ingediend door een andere erfgenaam die verblijft in de staat waar de erflater ten tijde van zijn overlijden zijn gewone woonplaats had, is toegestaan, ook al voorziet het procesrecht van de laatstgenoemde staat niet in de mogelijkheid om de verwerping van de nalatenschap in naam van een derde in te schrijven?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: JenV

Gerelateerde documenten