C-652/18 Mitnitsa Burgas

Contentverzamelaar

C-652/18 Mitnitsa Burgas

Prejudiciële hofzaak


Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 22 maart 2019

Schriftelijke opmerkingen: 8 mei 2019
​​​​​​​

Trefwoorden : liquide middelen; douane; grondrechten

Onderwerp :

- Handvest van grondrechten van de Europese Unie, artikel 49(3);

- Verordening (EG) nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten;

 

Feiten:

Bij boetebeschikking van de douanedienst Burgas van 29.01.2018 is bij de Turkse staatsburger SZ overeenkomstig artikel 20(1) van de Bulgaarse valutawet (hierna: VZ) €17.425,00 ten gunste van de staat geconfisqueerd en is aan hem op grond van artikel 18(1) en artikel 11a(1) VZ een geldboete opgelegd ten bedrage van 1.000,- BGN. Deze sanctie is opgelegd, omdat SZ heeft gehandeld in strijd met bepalingen van besluit nr. N-1 inzake het over de staatsgrens binnenkomen of verlaten van liquide middelen, edel metaal, edelstenen en goederen die deze bevatten of daarvan zijn vervaardigd (hierna: Naredba nr. N-1). SZ heeft een overtreding als bedoeld in artikel 18(1) VZ begaan, doordat hij op 05.06.2017 bij het douanekantoor Kapitan Andreevo van de douanedienst Burgas aangifteplichtige liquide middelen ten bedrage van €17.425,00 vanuit Turkije Bulgarije heeft laten binnenkomen en niet heeft aangegeven bij de douaneautoriteiten. SZ heeft tegen de boetebeschikking beroep aangetekend bij de rechter in eerste aanleg. In zijn beslissing van 02.05.2018 heeft deze rechter de boetebeschikking gehandhaafd en bepaald dat de handeling waarvoor een sanctie was getroffen is bewezen. Tegen deze beslissing heeft SZ een rechtsmiddel ingesteld bij de verwijzende rechter en verzocht om deze te vernietigingen en een nieuwe beslissing in deze zaak te nemen, waarbij de boetebeschikking in haar geheel nietig wordt verklaard. SZ voert aan dat hij de hem verweten bestuursrechtelijke overtreding niet heeft begaan en dat de beslissing in eerste aanleg is genomen op grond van een onjuiste beoordeling van het bewijs. De douanedienst Burgas en het openbaar ministerie zijn van oordeel dat de bestreden beslissing rechtmatig en juist is en dient te worden gehandhaafd.

 

Overweging:

Na onderzoek van de motivering in de beschikking van het Hof in C-707/17, rijst bij de verwijzende rechter de vraag of de grenzen worden overschreden van wat noodzakelijk is voor het bereiken van het door verordening 1889/2005 beoogde doel. In casu wordt namelijk bij niet-nakoming van de aangifteplicht (artikel 11a(1) VZ) de boetesanctie (artikel 18(1) VZ) vastgesteld met daarbovenop nog de sanctie op grond van artikel 20(1) VZ (confiscatie van het voorwerp van de inbreuk ten gunste van de Staat). De in artikel 20(1) VZ neergelegde sanctie vloeit voort bij elke niet-nakoming van de plicht krachtens artikel 11a(1) VZ. Tegen deze achtergrond lijkt de conclusie mogelijk dat de confiscatie van de niet-aangegeven liquide middelen ten gunste van de Staat, naast de oplegging van een geldboete voor het niet voldoen aan de aangifteplicht, onverenigbaar zou kunnen zijn met het beginsel van artikel 49(3) van het Handvest. De verwijzende rechter is van oordeel dat het met het oog op de correcte beslechting van het bij hem aanhangige geding nodig is om de hieronder weergegeven prejudiciële vraag voor te leggen aan het Hof.

 

Prejudiciële vraag:

Moeten artikel 9, lid 1, van verordening (EG) nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten, en artikel 49, lid 3, van het Handvest van grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling als in artikel 20, lid 1, van de Valuten Zakon (Bulgaarse valutawet), dat ingeval niet wordt voldaan aan de aangifteplicht krachtens artikel 3 van deze verordening, behalve oplegging van een geldboete tussen 1 000 BGN en 3 000 BGN op grond van artikel 18, lid 1, van de Valuten Zakon, cumulatief voorziet in de volledige confiscatie van de nietaangegeven liquide middelen, ongeacht de herkomst en het beoogde gebruik ervan?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-707/17.

Specifiek beleidsterrein: FIN; JenV