C-653/22

Contentverzamelaar

C-653/22

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     13 december 2022
Schriftelijke opmerkingen:                     13 februari 2023

Trefwoorden: douanewet, douaneschuld, antidumpingrecht

Onderwerp:

Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie

Feiten:

In 2017 en 2018 heeft verzoekster in het kader van vier douaneprocedures fietsen en fietsonderdelen uit Taiwan ingevoerd en heeft zij deze in het vrije verkeer gebracht met tussenkomst van de handelsonderneming ZeMeX Kereskedelmi és Szállítmányozó Kft (ZeMeX) als indirecte douanevertegenwoordiger. Bij de invoer werd als land van oorsprong Taiwan vermeld. De lagere douaneautoriteit stelde vast dat verzoekster in de door haar ingediende douaneaangiften ten onrechte Taiwan als land van oorsprong van de goederen had vermeld, terwijl de werkelijke plaats van oorsprong China was. Gelet hierop heeft de lagere douaneautoriteit verzoekster bij besluit van 29-12-2020 een administratieve boete opgelegd wegens niet-nakoming van de verplichting om juiste gegevens te verstrekken in de douaneaangifte. Door de onjuiste vermelding van het land van oorsprong had verzoekster nagelaten het definitieve antidumpingrecht op de invoer van rijwielen en rijwielonderdelen van oorsprong uit China aan te geven en te betalen, met als gevolg dat de douanewaarde aanzienlijk lager was vastgesteld dan het geval had moeten zijn. Toen het antidumpingrecht achteraf werd vereffend, ontstond dus een EU-douaneschuld alsook een douanedeficit. Volgens verweerster is de bestuurlijke douaneboete een bijzondere sanctie waarop de dwingende regeling van de douanewet van toepassing is. Deze wet maakt een onderscheid tussen twee categorieën van inbreuken die aanleiding geven tot de toepassing van douanesancties: inbreuken die leiden tot een douanedeficit en administratieve inbreuken die niet leiden tot een douanedeficit. In onderhavige zaak is er sprake van een inbreuk waarbij verzoekster een aangifte van goederen heeft ingediend met een onjuiste inhoud, waardoor verzoekster een douaneschuld heeft opgelopen. Artikel 84, lid 8, van de douanewet voorziet in de verplichte oplegging van een bestuurlijke douaneboete van 50 % van het deficit, zonder enige uitzondering. Volgens verzoekster houdt de in de douanewet vastgestelde bestuurlijke geldboete in geval van een douanedeficit, waarvan het vaste bedrag is vastgesteld op 50 % van het deficit, geen rekening met de individuele omstandigheden van de overtreding en staat zij eraan in de weg dat de sanctie in verhouding staat tot de veroorzaakte schade.

Overweging:

Naar aanleiding van de vordering moet de verwijzende rechter beoordelen of het in artikel 42, lid 1, van het douanewetboek neergelegde proportionaliteitsbeginsel in de weg staat aan de sanctie van artikel 84, lid 8, van de douanewet − die is vastgesteld op basis van artikel 42, leden 1 en 2, van het douanewetboek − namelijk een bestuurlijke douaneboete die verplicht moet worden opgelegd wanneer een douanedeficit ontstaat als gevolg van een overtreding bestaande uit het verstrekken van onjuiste gegevens in de goederenaangifte en waarvan de hoogte gelijk is aan 50 % van het vastgestelde deficit. De sanctie resulteert in wezen in een risicoaansprakelijkheid, waarbij het niet mogelijk is om te onderzoeken of de handeling aan verzoekster valt toe te rekenen en dus om te beoordelen of verzoekster alle noodzakelijke en redelijkerwijs voorzienbare maatregelen heeft genomen om de inbreuk die heeft geleid tot het douanedeficit te voorkomen. De verwijzende rechter merkt op dat de douanewet is gebaseerd op de bepalingen van het douanewetboek en dat beide wetsteksten onderling verbonden zijn. De regels van artikel 84 van de douanewet geven inhoud aan de Unierechtelijke bepalingen neergelegd in artikel 42 van het douanewetboek. De verwijzende rechter verwijst naar het oordeel van het Hof in het arrest Siesse, namelijk dat wanneer een Unierechtelijke regeling niet voorziet in specifieke sancties voor inbreuken op haar bepalingen of op dat punt verwijst naar nationale bepalingen, de lidstaten alle passende maatregelen moeten nemen om de werkingssfeer en de doeltreffendheid van het Unierecht te waarborgen. De verwijzende rechter wil weten of, indien verzoekster voor de nationale rechterlijke instanties met betrekking tot de overtreding die tot het douanedeficit heeft geleid, bewijst dat de onjuistheid van de gegevens in de douaneaangiften haar niet kan worden toegerekend, de betrokken douaneboete kan worden beschouwd als een effectieve, proportionele en afschrikkende sanctie die voldoet aan de voorwaarden van artikel 42, lid 1, van het douanewetboek.

Prejudiciële vraag:

Moet verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (hierna: ,,douanewetboek”) aldus worden uitgelegd dat aan het in artikel 42, lid 1, van het douanewetboek neergelegde proportionaliteitsvereiste is voldaan door artikel 84, lid 8, van de az uniós vámjog végrehajtásáról szóló 2017. évi CLII. törvény (wet CLII van 2017 inzake de uitvoering van de douanewetgeving van de Unie; hierna: ,,douanewet”), op grond waarvan de douaneautoriteiten met betrekking tot de bestuurlijke douaneboete die verplicht moet worden opgelegd wanneer er douanekosten openstaan naar aanleiding van een overtreding die verband houdt met de juistheid van de gegevens in de douaneaangifte, het geheel van de omstandigheden van het geval en de gedragingen die toe te rekenen zijn aan de marktdeelnemer die de douaneaangifte heeft ingediend, niet mogen beoordelen, maar verplicht zijn om een bestuurlijke douaneboete op te leggen die gelijk is aan 50 % van de vastgestelde openstaande douanekosten, ongeacht de ernst van de gepleegde inbreuk en het onderzoek en de vaststelling van de aan die marktdeelnemer toe te rekenen aansprakelijkheid?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (34/73), Commissie/Italië (39/72), (C-28/95), (C-43/00), (C-297/88 en C-197/89), (C-1/99), Confederación Española de Empresarios de Estaciones de Servicio (C-217/05), ETI e.a. (C-280/06), (C-352/08), (C-603/10), Allianz Hungária Biztosító e.a. (C-32/11), (C-36/94), Pannon Gép Centrum (C-368/09), Cilfit e.a. (283/81), LCL Le Crédit Lyonnais (C-565/12), Euro-Team en Spirál-Gép (C-497/15 en C-498/15)

Specifiek beleidsterrein: FIN, FIN-fiscaal