C-657/17

Contentverzamelaar

C-657/17

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:    18 januari 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    04 maart 2018

Trefwoorden: asiel; Dublin III

Onderwerp:
-           Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: Dublin III-verordening);
-           Verordening (EG) nr. 1560/2003 van de Commissie van 2 september 2003 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: uitvoeringsverordening);

Feiten:

Verzoeker – Somalisch staatsburger – heeft op 05.08.2016 een verzoek om internationale bescherming ingediend op grond van de Oostenrijkse asielwet (hierna: AsylG 2005). Blijkens een Eurodac-treffer van 05.08.2016 is op 23.07.2016 in Italië de identiteit van verzoeker vastgesteld. Bij schrijven van een röntgenologisch instituut van 17.08.2016 werd aan het Bundesamt für Fremdenwesen und Asyl (hierna: BFA) meegedeeld dat de leeftijd van verzoeker is onderzocht waarbij werd geconcludeerd dat hij meerderjarig is. Op grond van deze informatie heeft het BFA op 20.08.2016 bij de Italiaanse autoriteiten een overnameverzoek ingediend. Het BFA heeft de Italiaanse autoriteiten erop gewezen dat de verklaringen van verzoeker ten aanzien van zijn minderjarigheid op grond van de resultaten van een eerste medisch onderzoek ongeloofwaardig lijken. Bij schrijven van 31.08.2016 hebben de Italiaanse autoriteiten de hernieuwde overname van verzoeker geweigerd op grond dat verzoeker zou hebben verklaard dat hij een niet-begeleide minderjarige is en in Italië geen verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Op grond van een gerechtelijk medisch onderzoek van 20.10.2016 werd vastgesteld dat verzoeker op het moment van indiening van het verzoek meerderjarig was. Op 12.11.2016 werden de resultaten van de leeftijdsbepaling aan de Italiaanse autoriteiten toegezonden waarbij erop werd gewezen dat verzoeker op het moment van het verzoek ten minste 18 jaar oud was. Bij schrijven van 14.11.2016 heeft Italië uitdrukkelijk ingestemd met het overnameverzoek overeenkomstig artikel 13(1) van de Dublin III-verordening. Bij besluit van 11.01.2017 werd het verzoek van verzoeker om internationale bescherming niet-ontvankelijk verklaard en werd vastgesteld dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van dit verzoek. Het Bundesverwaltungsgericht (hierna: BVwG) heeft het door verzoeker ingestelde bezwaar bij uitspraak van 08.05.2017 ongegrond verklaard en afgewezen. Het beroep in Revision werd door het BVwG niet toegestaan. Het bij het Verwaltungsgerichtshof ingestelde buitengewone beroep in Revision is gericht tegen deze uitspraak.

Overweging:

Het is de vraag of kan worden uitgegaan van een verantwoordelijkheid van Italië, als Italië het overnameverzoek in eerste instantie binnen de termijn van twee maanden afwijst en de instemming – na een procedure voor een verzoek tot heroverweging zoals bedoeld in artikel 5(2) van de uitvoeringsverordening – wordt gegeven na afloop van de in artikel 22(1) van de Dublin III-verordening bepaalde termijn van twee maanden. Het BVwG gaat in dit verband ervan uit dat artikel 5(2) van de uitvoeringsverordening voorziet in een verlenging van de in artikel 22(1) van de Dublin III-verordening opgenomen termijn voor antwoord op een overnameverzoek. Er bestaat geen rechtspraak van het Verwaltungsgerichtshof inzake de vraag of uit de procedure voor een verzoek tot heroverweging of uit een overige rechtsgrondslag de verlenging van de termijn zoals bedoeld in artikel 22(1) van de Dublin III-verordening kan worden afgeleid.

Prejudiciële vragen:

1. Leidt de niet-inachtneming van de in artikel 5, lid 2, van verordening nr. 1560/2003 (uitvoeringsverordening) genoemde termijn voor een verzoek tot heroverweging in het geval van een afwijzing van een overnameverzoek binnen de voorgeschreven termijn overeenkomstig artikel 21, lid 1, van verordening nr. 604/2013 (Dublin III-verordening) door de aangezochte lidstaat tot een overgang van de verantwoordelijkheid op de verzoekende lidstaat, als de verzoekende lidstaat in eerste instantie binnen de voorgeschreven termijn een overnameverzoek in de zin van artikel 21, lid 1, eerste alinea, van de Dublin IIIverordening heeft ingediend en op grond van onderzoek (naderhand) is vast komen te staan dat de aangezochte lidstaat de volgens de criteria van hoofdstuk III van de Dublin III-verordening verantwoordelijke lidstaat is?

2. Kan de aangezochte – en volgens de criteria van hoofdstuk III van de Dublin III-verordening verantwoordelijke – lidstaat ook dan nog rechtsgeldig instemmen met het overnameverzoek overeenkomstig artikel 21, lid 1, van de Dublin III-verordening, wanneer de in artikel 22, lid 7, van de Dublin IIIverordening bepaalde antwoordtermijn reeds is verstreken en de aangezochte lidstaat het overnameverzoek eerder binnen de voorgeschreven termijn had afgewezen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Mengesteab tegen Duitsland C-670/16; Ghezelbash C-63/15; Karim C-155/15.

Specifiek beleidsterrein: JenV-dmb