C-657/22 Bitulpetrolium Serv

Contentverzamelaar

C-657/22 Bitulpetrolium Serv

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     9 december 2022
Schriftelijke opmerkingen:                     25 januari 2023

Trefwoorden: accijns, belastingen, brandstoffen, brandstofolie

Onderwerp:

•            Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit

•            Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde.

Feiten:

Verzoekster, SC Bitulpetrolium Serv SRL, een producent van en groothandel in vaste, vloeibare en gasvormige brandstoffen en daarvan afgeleide producten heeft bij de Tribunal Prahova (rechter in eerste aanleg) beroep ingesteld tegen de door verweerster, Belastingkantoor Prahova, opgelegde verplichting tot betaling van een bijkomende accijns over dieselolie en biodiesel ten belope van 310 309 Roemeense leu (RON) en bijkomende btw van 65 901 RON, strekkende tot nietigverklaring van de belastingaanslag van 07-08-2020. Blijkens de steekproefsgewijze verificatie van de door de gecontroleerde onderneming overgelegde leverings- en financieel-boekhoudkundige documenten heeft SC Bitulpetrolium Serv SRL nota’s van ontvangst en constatering van verschillen alsook stornofacturen opgesteld, waarbij zij een totale hoeveelheid van 238 382 kg industriële brandstof en vloeibare verwarmingsbrandstof van het type BP opnieuw heeft ingevoerd in het belastingentrepot zonder het plaatselijke douanekantoor daarover schriftelijk te informeren.

Overweging:

In het verzoekschrift heeft verzoekster in wezen aangevoerd dat bepaalde in haar bedrijfsuitoefening verkochte producten werden geweigerd, omdat de kwaliteit ervan onvoldoende werd geacht of omdat de verkochte energieproducten niet geschikt waren voor de verwarmingsinstallaties van de klanten. Bijgevolg is van de totale hoeveelheid verkochte energieproducten waarvoor bij de uitslag tot verbruik accijns is betaald, minder dan 1,5 % teruggestuurd door de klanten voor wie de producten oorspronkelijk bestemd waren, en later aan andere klanten verkocht. Vervolgens heeft verzoekster benadrukt dat zij bij de terugzending naar het entrepot voor geen van de teruggezonden hoeveelheden om teruggave van accijns had verzocht en de douaneautoriteit niet in kennis had gesteld van de retournering van de energieproducten, omdat zij zich niet bevond in een van de situaties waarin het belastingwetboek en de uitvoeringsbepalingen die kennisgeving verplicht stellen, namelijk wanneer wordt verzocht om terugbetaling van accijns of wanneer het doel van de retournering hergebruik, herstel of vernietiging is. De belastinginspectie stelt het niet melden van het opnieuw inslaan van oorspronkelijk aan klanten geleverde energieproducten gelijk aan het voorhanden hebben, vervoeren en verkopen van die goederen zonder deze te markeren of te kleuren of de accijns erover te voldoen, en neemt het standpunt in dat artikel 400, lid 4, van wet nr. 227/2015 houdende het belastingwetboek is geschonden, dat bepaalt dat ,,voor accijnsgoederen die opnieuw in het belastingentrepot worden ingeslagen, de betaalde accijns kan worden teruggegeven”. De verwijzende rechter heeft besloten prejudiciële vragen voor te leggen aan het Hof.

Prejudiciële vragen:

1. Zijn nationale bepalingen en praktijken als die welke in casu aan de orde zijn, volgens welke de entrepotregeling vermeend wordt geschonden indien verwarmingsbrandstof (stookolie) buiten douanetoezicht om opnieuw wordt ingeslagen in een belastingentrepot, zodat een accijns tegen het tarief voor brandstofdieselolie kan worden toegepast die 21 keer hoger is dan de accijns voor stookolie, in strijd met het evenredigheidsbeginsel en met artikel 2, lid 3, artikel 5, en artikel 21, lid 1, van richtlijn 2003/96/EG?

2. Zijn nationale bepalingen en praktijken als die welke in casu aan de orde zijn, volgens welke btw moet worden geheven over de bijkomende dieselolieaccijnzen die de belastingdienst heeft vastgesteld als straf omdat  de belastingplichtige de douanetoezichtregeling niet heeft nageleefd doordat deze niet-verontreinigde energieproducten van het type stookolie waarover reeds accijns was betaald en die waren geweigerd door klanten, opnieuw heeft ingeslagen in het entrepot totdat er een koper was gevonden, in strijd met het evenredigheidsbeginsel, het beginsel van btw-neutraliteit en de artikelen 2, 250 en 273 van richtlijn 2006/112/EG?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal

Gerelateerde documenten