C-658/17

Contentverzamelaar

C-658/17

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:    05 februari 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    22 maart 2018

Trefwoorden: erfrecht;

Onderwerp:
-           Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring;
-           Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1329/2014 van de Commissie van 9 december 2014 tot vaststelling van de formulieren bedoeld in verordening (EU) nr. 650/2012;

Feiten:

Verzoekster was een van de betrokkenen bij de notariële procedure ter bekrachtiging van de erfstelling van haar vader. De op 06.08.2016 overleden erflater had zijn gewone verblijfplaats in Polen en op zijn erfopvolging was Pools recht van toepassing. Op 07.06.2017 verzocht verzoekster om de verstrekking van een afschrift van de opgestelde notariële verklaring van erfrecht, samen met een verklaring dat deze akte een beslissing in de zin van artikel 3(1)g van verordening 650/2012 vormt, en wel overeenkomstig het model van deze verklaring in bijlage 1 bij verordening 1329/2014. Subsidiair verzocht zij om de verstrekking van een afschrift, samen met een verklaring dat deze akte een authentieke akte in de zin van artikel 3(1)i van verordening 650/2012 vormt, en wel overeenkomstig het model van deze verklaring in bijlage 2 bij verordening 1329/2014. Het notariskantoor weigerde de notariële handeling te verrichten, voor zover het erom ging een verklaring overeenkomstig bijlage 1, respectievelijk bijlage 2, bij verordening 1329/2014 te hechten. Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen deze weigering. Ter motivering heeft zij aangevoerd dat de opgestelde notariële verklaring van erfrecht aan alle vereiste voorwaarden voldeed voor de erkenning ervan als beslissing in de zin van verordening 650/2012. Een dergelijke kwalificatie van de notariële verklaring vloeit voort uit artikel 95j van de Poolse wet op het notarisambt, volgens welk een notariële verklaring van erfrecht de rechtsgevolgen heeft van een door een gerecht vastgestelde rechtsgeldige beslissing aangaande het verkrijgen van de nalatenschap. De medewerker van de notaris stelde vast dat een notariële verklaring van erfrecht aan de voorwaarden van een ‘beslissing’ in de zin van artikel 3(1)g van verordening 650/2012 voldoet, maar dat de bekrachtiging van deze omstandigheid met een verklaring overeenkomstig bijlage 1 bij verordening 1329/2014 niet is toegestaan. Voorts heeft de medewerker van de notaris uiteengezet dat de erkenning van een notariële verklaring van erfrecht als ‘beslissing’, de erkenning ervan als ‘authentieke akte’ uitsluit, hoewel thans geen bekrachtiging van deze kwalificatie door een overeenkomstige verklaring mogelijk is (tot aan de gerechtelijke toetsing van het standpunt van de Poolse uitvoerende macht). De medewerker van de notaris heeft vastgesteld dat een notariële verklaring van erfrecht ongetwijfeld voldoet aan de in artikel 3(1)i van verordening 650/2012 aan ‘authentieke akten’ gestelde voorwaarden, maar dat dit pas met een overeenkomstige verklaring kan worden bekrachtigd, nadat de erkenning van de notariële verklaring van erfrecht als ‘beslissing’ is uitgesloten.

Overweging:

Voorwerp van de rechterlijke toetsing in de nationale procedure betreft met name de gegrondheid van de weigering om een afschrift te verstrekken, samen met een verklaring dat de Poolse notariële verklaring van erfrecht een ‘beslissing’ in de zin van verordening 650/2012 vormt, en subsidiair dat deze een ‘authentieke akte’ vormt. De verwijzende rechter wenst in de eerste plaats bevestigd te zien dat de afgifte van een verklaring, overeenkomstig bijlage 1 bij verordening 1329/2014, ook met betrekking tot procedurele instrumenten die niet uitvoerbaar zijn, is toegestaan. Voor de beoordeling of de afwijzing van het primair verzoek gegrond is, moet de verwijzende rechter de definitie van het begrip ‘beslissing’ in de zin van verordening 650/2012 en dientengevolge ook de definitie van het begrip ‘gerecht’ in de zin van deze verordening, analyseren. Indien zou blijken dat de afgifte van de in het primair verzoek bedoelde verklaring juridisch niet zou zijn toegestaan, dan zou de verwijzende rechter de gegrondheid van het standpunt van de notaris met betrekking tot de afwijzing van het subsidiair verzoek moeten toetsen en de inhoud van het begrip ‘authentieke akte’ moeten analyseren.

Prejudiciële vragen:

1. Moet artikel 46, lid 3, onder b), juncto artikel 39, lid 2, van verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (PB 2012, L 201, blz. 107, met latere wijzigingen) aldus worden uitgelegd dat de afgifte van een verklaring betreffende een beslissing inzake erfopvolging, waarvan het model is opgenomen in bijlage 1 bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 1329/2014 van de Commissie van 9 december 2014 tot vaststelling van de formulieren bedoeld in verordening (EU) nr. 650/2012 (PB 2014, L 359, blz. 30), eveneens met betrekking tot beslissingen die de erfstelling bekrachtigen, maar niet (ook niet voor een deel) uitvoerbaar zijn, is toegestaan?

2. Moet artikel 3, lid 1, onder g), van verordening nr. 650/2012 aldus worden uitgelegd dat een verklaring van erfrecht, die op grond van een onbetwist verzoek van alle betrokkenen bij een procedure ter bekrachtiging van de erfstelling door een notaris wordt opgesteld en die de rechtsgevolgen heeft van een door een gerecht vastgestelde rechtsgeldige beslissing aangaande het verkrijgen van de nalatenschap – zoals een door een Poolse notaris opgesteld verklaring van erfrecht – als beslissing in de zin van deze bepaling moet worden beschouwd? En moet artikel 3, lid 2, eerste volzin, van verordening nr. 650/2012 dientengevolge aldus worden uitgelegd dat een notaris die een dergelijke verklaring van erfrecht heeft opgesteld, als gerecht in de zin van laatstgenoemde bepaling moet worden beschouwd?

3. Moet artikel 3, lid 2, tweede volzin, van verordening nr. 650/2012 aldus worden uitgelegd dat de door een lidstaat overeenkomstig artikel 79 van de verordening gedane kennisgeving een informatief karakter heeft en geen voorwaarde vormt voor de erkenning van een beoefenaar van juridische beroepen met bevoegdheden op het gebied van erfopvolging, die gerechtelijke taken in plaats van het gerecht in de zin van artikel 3, lid 2, eerste volzin, van de verordening uitoefent, wanneer hij voldoet aan de uit de laatstgenoemde bepaling blijkende voorwaarden?

4. In het geval van een ontkennend antwoord op de eerste, de tweede of de derde vraag: moet artikel 3, lid 1, onder i), van verordening nr. 650/2012 aldus worden uitgelegd dat de erkenning van het nationale procedurele instrument ter bekrachtiging van de erfstelling – zoals de Poolse notariële verklaring van erfrecht – als beslissing in de zin van artikel 3, lid 1, onder g), van verordening nr. 650/2012 de erkenning ervan als authentieke akte uitsluit?

5. In het geval van een bevestigend antwoord op de vierde vraag: moet artikel 3, lid 1, onder i), van verordening nr. 650/2012 aldus worden uitgelegd dat een verklaring van erfrecht die op grond van een onbetwist verzoek van alle betrokkenen bij een procedure ter bekrachtiging van de erfstelling door een notaris wordt opgesteld – zoals een door een Poolse notaris opgestelde verklaring van erfrecht – een authentieke akte in de zin van deze bepaling vormt?


Aangehaalde (recente) jurisprudentie: /

Specifiek beleidsterrein: JenV