C-66/14 Finanzamt Linz

Contentverzamelaar

C-66/14 Finanzamt Linz

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   28 maart 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   14 april 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   14 mei 2014
Trefwoorden: recht vrije vestiging; staatssteun

Onderwerp
VWEU artikel 49 (recht vrije vestiging), artikel 54 (gelijkstelling vennootschappen met onderdanen), artikel 107 (staatssteun)

Verweerster in deze zaak is IFN-Holding AG waarvan de aandelen voor 99,71% in bezit zijn van IFN Beteiligungs GmbH. Deze Holding heeft daarnaast meerderheidsbelangen in een aantal beperkt en onbeperkt belastingplichtige kapitaalvennootschappen die grotendeels in de groep zijn opgenomen.
In 2008 fuseert CEE Holding (een 100% dochter van IFN AG) met IFN AG. IFN AG is dan rechtsopvolgster onder algemene titel van CEE en verwerft daarmee deelneming in HSF Slowakei, gevestigd in SLW. Het gaat in deze zaak om de goodwill van deze laatste dochter. In de belastingaangiften over 2006 - 2010 schrijven de moederbedrijven steeds 1/15e deel van de aankoopprijs van deze buitenlandse dochter af. In de toelichting wordt dan vermeld dat verweersters van mening zijn dat de in OOS geldende beperking op de afschrijving op goodwill tot binnenlandse ondernemingen in strijd is met VWEU artikel 49.
Verzoekster (de behandelende belastingdienst) aanvaardt deze afschrijving echter niet omdat volgens de OOS wet afschrijvingen op goodwill enkel mogelijk zijn voor deelnemingen in onbeperkt belastingplichtige vennootschappen. Verweersters bezwaar wordt door de bestuursrechter aanvaard wegens inbreuk op de vrijheid van vestiging en er geen rechtvaardiging wegens dwingende reden van algemeen belang aanwezig is. De aanslagen van verzoekster worden nietig verklaard.
Verzoekster gaat in beroep.

De verwijzende OOS rechter gaat uitgebreid in op de vraag of de afschrijving op de goodwill hier als een voordeel (want: verlaging van de belastbare grondslag) voor verweerster moet worden uitgelegd en staatssteun zou betekenen. Het bedrag in kwestie overschrijdt de ‘de-minimis-’plafonds van de EURCIE. Hij verwijst naar de belastingwijziging van 2005 waarover in de rechtsleer een uitgebreide discussie is ontstaan. Daarnaast vraagt hij zich af of de regeling in de OOS wetgeving dat afschrijvingen op goodwill enkel zijn toegestaan bij de aankoop van een deelneming in een onbeperkt belastingplichtige deelnemingsvennootschap in overeenstemming is met het EURrecht. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor:
1. Staat artikel 107 VWEU (voorheen artikel 87 EG) juncto artikel 108, lid 3, VWEU (voorheen artikel 88, lid 3, EG) in de weg aan een nationale maatregel volgens welke in het kader van de belastingheffing naar het groepsinkomen de goodwill bij aankoop van een binnenlandse deelneming wordt afgeschreven, waardoor de belastbare grondslag en de belastingdruk verlagen, terwijl een dergelijke afschrijving op de goodwill bij de aankoop van een deelneming in andere gevallen van de inkomsten- en vennootschapsbelasting niet is toegestaan?
2. Staat artikel 49 VWEU (voorheen artikel 43 EG) juncto artikel 54 VWEU (voorheen artikel 48 EG) in de weg aan een wettelijke regeling van een lidstaat, volgens welke in het kader van de belastingheffing naar het groepsinkomen de goodwill bij aankoop van een binnenlandse deelneming wordt afgeschreven, terwijl een dergelijke afschrijving op de goodwill bij de aankoop van een deelneming in een niet-ingezeten vennootschap (met name een vennootschap met zetel in een andere EU-lidstaat) niet is toegestaan?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-347/04 Rewe Zentralfinanz; C-393/04 en C-41/05, Air Liquide Industries Belgium; C-337/08 X Holding; C-6/12 P Oy
Specifiek beleidsterrein: FIN, mede EZ

Gerelateerde documenten