C-66/25 Banco Santander S.A. 

Contentverzamelaar

C-66/25 Banco Santander S.A. 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     26 maart 2025
Schriftelijke opmerkingen:                     12 mei 2025 

Trefwoorden: Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, meer specifiek: oneerlijke contractuele bedingen die door de schuldeiser niet zijn toegepast bij het berekenen van de gevorderde schuld; doeltreffendheidsbeginsel. 

Onderwerp: richtlijn 93/13 inzake oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (artikelen 3, 6 en 7); doeltreffendheidsbeginsel. 

Onder het Spaanse recht kan er geen beoordeling plaatsvinden van oneerlijke bedingen die door de schuldeiser niet zijn toegepast bij de berekening van de gevorderde schuld, maar wel op een eerder moment, en dat voor onverschuldigd geïnde bedragen compensatie kan worden verkregen. De Spaanse rechter vraagt of richtlijn 93/13 zich tegen daartegen verzet. Als dergelijke oneerlijke bedingen wel kunnen worden getoetst, stelt hij een vraag over de mogelijkheid van het verkrijgen van ambtshalve bewijs.

Prejudiciële vragen: 
1) Moeten de artikelen 3, 6 en 7 van richtlijn 93/13/EEG aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als artikel 695, lid 1, punt 4, LEC, zoals uitgelegd door de Audiencias Provinciales (rechterlijke instantie op provincieniveau, Spanje), die eraan in de weg staat dat een beoordeling plaatsvindt van het oneerlijke karakter van bedingen die door de schuldeiser niet zijn toegepast bij het berekenen van de gevorderde schuld, maar wel op een eerder moment, en dat er voor bedragen die onverschuldigd zijn geïnd compensatie kan worden verkregen? 

2) Voor het geval dat het oneerlijke karakter van die bedingen kan worden getoetst, moeten de artikelen 6 en 7 van richtlijn 93/13/EEG en het doeltreffendheidsbeginsel dan aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regel als artikel 695, lid 2, LEC, die de consument de mogelijkheid ontzegt om documenten aan te dragen nadat hij zijn verzetschrift tegen de executie heeft ingediend, er niet in voorziet dat de rechter in dit verband ambtshalve bewijs kan verkrijgen en eraan in de weg staat dat de betreffende bedragen worden bepaald op een moment na de beslissing die een einde maakt aan het verzet tegen de executie?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: 
Arrest van 14 maart 2013 (C-415/11, EU:C:2013:164), en beschikking van 14 november 2013 in de gevoegde zaken C-537/2012 en C-116/13; arrest van 16 maart 2023 (C-565/2021, EU:C:2023:212);arrest van het Europees Hof van Justitie van 16 juli 2020 (C-224/2019, EU:C:2020:578);arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 26 januari 2017 (C-421/2014, ECLI:EU:C:2017:60; arrest van 21 december 2016,C-154/15, C-307/15 en C-308/15, EU:C:2016:980; arrest van 14 juni 2012, Banco Español de Crédito (C-618/10, EU:C:2012:349. 

Specifiek beleidsterrein: JenV 

Gerelateerde documenten